bartcaron.be

VOU aan minister Muyters over uitsluiting in sportclubs

Ingediend op oktober 14th, 2009 door bartcaron

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de minister, de inspiratie voor mijn vraag komt van De Week
van de Sportclub. Ik wil een paradox aan de orde stellen die gaat over insluiting en uitsluiting
bij het beoefenen van een sport.
We hebben de ambitie om jongeren meer te laten sporten omwille van hun gezondheid, maar
ook omwille van de sport zelf. Sport op zich is aangenaam en leerrijk. Dat is het uitgangspunt,
en daarom bevorderen we in het Vlaamse beleid de sportbeoefening, vooral sport die
via sportclubs gebeurt. De clubs bieden een structuur aan; ze beschikken over begeleiders.
Dat is krachtiger en duurzamer dan de individuele sportbeoefening, zeker voor kinderen en
jongeren.
Dat uitgangspunt is dus zeer goed, maar er is een schaduwzijde aan dit verhaal. Wie een
beetje minder getalenteerd is, riskeert in een sportclub uit de boot te vallen en gedemotiveerd
te geraken. Dat is de paradox. We willen dat iedereen sport, maar sport is in wezen competitief
en gericht op uitsluiting. Het gaat erom als individu of als ploeg de beste te zijn. Steeds is
er het element competitie, ook in de recreatieve sportbeoefening. Zelfs wie alleen loopt, zal
zijn tijd wel eens opmeten en zo met zichzelf in competitie treden. Dat zit in het sporten ingebakken.
Volwassenen kunnen beter dan kinderen en jongeren de discipline opbrengen om met de
nodige regelmaat individueel te sporten. En kinderen en jongeren die met veel goede moed
een sporttak beginnen te beoefenen, merken na een tijdje vaak zelf wel dat ze toch niet de
beste midvoor, spelverdeler of hardloper van de club zijn. Ze geraken dan vaak gedemotiveerd
en stoppen met sporten.
Men zou kunnen zeggen dat dit niet erg is; dat dit in het onderwijs ook gebeurt. Mensen hebben
nu eenmaal minder of meer talenten, en dat is een natuurlijk gegeven waaraan men niet
kan remediëren. Ik denk niet dat we ons daar op die manier mogen van afmaken. We moeten
ervoor zorgen dat de noodzaak van sport voor iedereen, op een niveau dat iedereen aankan,
werkelijkheid wordt.
In De Standaard, De Morgen en Het Nieuwsblad stonden verschillende artikels over deze
thematiek, naar aanleiding van de Week van de Sportclub. De Week van de Sportclub had als
slogan ‘Wij willen jou erbij’. Dat geeft de doelstelling aan: we willen iedereen erbij. Maar er
zijn een aantal intrinsieke, sportgerelateerde uitsluitingsmechanismen die niet maatschappelijk
bepaald zijn. Ik pleit dus voor een sportbeleid dat meer aandacht geeft aan het recreatief
sporten, ook bij kinderen en jongeren. Zo kan iedereen op zijn niveau sport beoefenen.
Mijnheer de minister, is er op het terrein effectief sprake van uitsluiting van kinderen? Worden
in sommige sportclubs kinderen geweigerd? In een artikel was daarvan toch sprake: het
heeft geen zin een trainer in te zetten voor kinderen die toch geen grote voetbaltoekomst
hebben, zo zou de redenering luiden. Is dat een courante praktijk? Als dat zo is, dan is dat
toch alarmerend. Welke sportfederaties hebben in hun beleid effectief aandacht voor deze
problematiek? Welke acties zetten zij op? Stimuleren zij de aangesloten clubs om ook recreatieve
sportbeoefening mogelijk te maken?
Worden zij daartoe door het Bloso gestimuleerd? Gisteren sprak ik de administrateurgeneraal
van Bloso hierover. Is dat volgens u ook een taak voor de gemeenten, in het kader
van de steun aan sportclubs ter promotie van het lokaal sportbeleid? Moet verder worden
geïnvesteerd in de opleiding van gekwalificeerde jeugdbegeleiders, ook voor recreatieve
sportbeoefening? Hoe ziet u dat? Is het niet wenselijk het stimuleren van de recreatieve
sportbeoefening binnen de regelgeving voor de sportfederaties en binnen het decreet lokaal
sportbeleid nadrukkelijker zichtbaar te maken? Kunnen we daarvan een aandachtspunt van
het beleid maken?
De voorzitter: De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens: Ik sluit me graag aan, want het gaat over een terechte maatschappelijke
zorg. De minister stelt onmiddellijk, al op zijn eerste commissievergadering, vast hoe
breed het sportdomein is. Er is de topsport, en dat is iets wat we allemaal wensen, maar ook
de sport-voor-allendoelstelling, waar de heer Caron het over heeft. Wij steunen beide doelstellingen.
Wie vanuit een bepaalde ideologie streeft naar een zo egalitair mogelijke samenleving waarin
iedereen even goed kan sporten en het opkomen voor de zwakkeren ook in de sport doortrekt,
zit fout. Wij supporteren immers toch voor diegenen die met een geweldige overwinningsdrang
en gedrevenheid willen winnen. Denk maar aan ‘de kannibaal’ Eddy Merckx, of aan
Ulla Werbrouck. Die absolute wil om te winnen, moeten we blijven stimuleren.
Wel is het zo dat we de clubs moeten ondersteunen om ruimte en trainingsfaciliteiten aan te
bieden aan diegenen die iets minder goed zijn. Sport zorgt voor maatschappelijke meerwaarde,
en dat wil ik toch even vermelden. Sport zorgt voor ontspanning, sociale contacten en
bestrijdt de bewegingsarmoede. Sport maakt jongeren vertrouwd met waarden als fair play,
solidariteit, team spirit en respect voor spelregels en de medemens. Sport helpt de zelfstandigheid
te ontwikkelen, stimuleert het persoonlijke engagement en de inzet voor anderen.
Men leert zo ook omgaan met winst en verlies. Dat zijn toch belangrijke maatschappelijke
zaken.
Als we willen dat de sportclubs jongeren en volwassenen zo veel mogelijk kansen bieden om
die ervaringen op te doen, dan moeten ze ondersteund worden. Op dit ogenblik zijn er in
Vlaanderen 19.000 sportclubs. Ze drijven voorlopig nog op de inzet van 300.000 vrijwilligers.
Die inzet is een enorm kapitaal, maar staat vandaag wel onder druk. Vlaanderen moet
via de federaties en het decreet lokaal sportbeleid steun verlenen. De heer Caron heeft op dat
laatste punt gelijk, want de gemeentes kunnen maatwerk leveren. Zeker in de kleinere
gemeenten kunnen de centrale gemeentelijke sportdiensten een heel belangrijke functie vervullen.
De voorzitter: De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen: Ook ik zag op tv de beelden over uitsluitingen in sportclubs. Alle
commissieleden zijn ervan overtuigd dat iedereen de kans moet krijgen om te sporten. Dat
spreekt voor zich. Maar wat hier wordt gezegd, moet worden genuanceerd. De enorme rijkdom
aan sportclubs zorgt voor een zekere natuurlijke spreiding van getalenteerde en minder
getalenteerde kinderen en jongeren.
Ik kijk dan naar een sector die ik goed ken: het voetbal in het Antwerpse. Wie weinig talent
heeft, gaat niet in de jeugdploegen van een eersteklasser spelen, maar wel bij die van Ekeren-
Donk, en desnoods bij collegeploegen die actief zijn in het Liefhebbersverbond. Er zijn dus
voldoende mogelijkheden om te sporten.
Louter op recreatief sporten inzetten, betekent dat men mensen in een weinig gestructureerde
omgeving aan het werk zet. Dan gaan de geïnteresseerden natuurlijk gemakkelijker opgeven
of stoppen, terwijl ze in de clubs meer regelmaat hebben. Ik wil dit toch wat nuanceren. Er
zullen wel voetbal- en atletiekclubs zijn die op een redelijk hoog niveau presteren, ook in de
jeugdreeksen, maar er zijn ook nog genoeg andere clubs waar minder getalenteerde jongeren
wel terecht kunnen.
De voorzitter: De heer Dehandschutter heeft het woord.
De heer Lieven Dehandschutter: Mijnheer de minister, collega’s, de zorgen die hier worden
geuit, zijn zeer terecht. Wij kunnen dat vanuit de N-VA onderschrijven. Ik heb twee bedenkingen.
Er werd gevraagd of hier ook een taak is weggelegd voor de steden en gemeenten. Heel wat
steden en gemeenten doen dat nu al. Zij hebben zelfs de voorbije jaren bijkomende inspanningen
geleverd. Zij hebben hun subsidiereglementen zodanig gewijzigd om in de eerste
plaats de jeugdsport te kunnen promoten. Ook de vorige Vlaamse Regering heeft dat in die
zin gestimuleerd.
Heel wat sportclubs voeren intern een tweesporenbeleid. Dat is natuurlijk iets moeilijker met
de ploegsporten dan met de individuele sporten. Bij de individuele sporten kunnen de grotere
clubs een Sport voor Allen-afdeling hebben en dan werken met een selectie of keur- of elitegroep,
die ze dan op een eigen manier beter willen aanpakken en begeleiden omdat daar
uiteraard de besten in zitten, die aan de competities mogen meedoen. Dat kunnen de grotere
clubs makkelijker doen dan de kleinere clubs.
Ik onderschrijf deze zorgen en ik hoop, of veronderstel, dat u, mijnheer de minister, uw beleid
in die lijn verder zult willen uittekenen.
De heer Philippe De Coene: De heer Caron had het over de uitsluiting of de weigering door
sportclubs van minder getalenteerde kinderen. Enkele collega’s hebben dat enigszins gekaderd.
Er is nog een ander fenomeen: de weigering door sportclubs van minder gefortuneerde
kinderen, die wel talent hebben. Ik heb het in mijn onmiddellijke omgeving meegemaakt dat
kinderen uit een eenoudergezin goed kunnen voetballen, terwijl die moeder het financieel niet
kan opbrengen. Er bestaat geen enkele tegemoetkoming, noch officieel noch van die club, om
die kinderen te laten voetballen. Op die manier dreigt men talent niet op te volgen en misschien
zelfs, in het slechtste geval, weg te gooien.
De heer Johan Sauwens: In veel gemeenten heeft men daar de sport- en cultuurcheques
voor. Die worden door het OCMW uitgereikt zonder dat iemand dat weet. Wie kwaliteit wil
bieden, moet degelijke trainers hebben. Die hebben recht op een degelijke vergoeding. Daarvoor
worden de lidgelden opgetrokken. Dat gaat naar de 200 tot 250 euro en zelfs meer. Voor
de gevallen waarover u spreekt, bestaat er een regeling: door de sport- en cultuurcheques
kunnen die kinderen toch participeren. Het gaat vaak om migrantenkinderen, en wij weten dat
sport een zeer sterk middel tot integratie is. Lokaal worden daarvoor op dit ogenblik heel veel
oplossingen geboden.
De heer Philippe De Coene: Het voorbeeld dat ik gaf, ging absoluut niet over migranten.
Soms is het inschrijvingsgeld zo hoog dat ook die cheques slechts in minieme mate soelaas
kunnen bieden.
De voorzitter: Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck: We moeten inderdaad oog hebben voor die problematiek. Het
gaat om meer dan om uitsluiting omwille van geld of talent. Mij stoort het vooral dat de
meeste van onze sporters slechts bij toeval in hun sport zijn geraakt. Daar is nog werk aan de
winkel.
Wij moeten proberen om ieder kind zijn talent te laten ontdekken. Er moet meer variatie zijn.
In de scholen moet er een gevarieerder aanbod zijn. Nu worden daar vooral de grote sporten
beoefend: volleybal, basketbal en dergelijke. De kleinere sporten komen niet aan bod. Het
moeten geen Olympische sporten zijn. Neem bijvoorbeeld skeeleren, dat is een coole sport en
dan ben je meteen mee met je tijd.
De voorzitter: Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Ik zal uit eigen ervaring iets vertellen. Ik ben jaren amateurcoach
geweest bij een amateurvoetbalclub in het Antwerpse. Er is altijd een drang tot winnen.
Het is normaal dat je in een sport probeert te winnen. Dat is op zich niet slecht. Maar ik ben
het ermee eens dat dit niet tot uitsluiting mag leiden.
Ik werkte met jonge kinderen. Jongens en meisjes – als ze klein zijn, mogen ze nog samen
voetballen. Ik had toen zelfs een boekhoudsysteem om ervoor te zorgen dat elk om beurt op
de bank zat of op het veld stond. Uitsluiting is, zeker bij kinderen, iets wat niet kan. Het beleid
moet gericht zijn én op topsport én op Sport voor Allen. In het beleid zoals ik dat vandaag
zie, zijn er mogelijkheden voor die gevallen waar er wel uitsluiting is.
Wij hebben nog geen klachten ontvangen. Bloso staat nochtans in zeer nauw contact met de
federaties, en er bestaan mogelijkheden om bij discriminaties ten aanzien van de federaties op
te treden. Dat kan via de erkenningsvoorwaarden of het huishoudelijk reglement of via de
statuten van de sportfederaties. Ik ben van plan om dat te doen waar dat nodig is.
Is er in de sportfederaties voldoende aandacht voor? Het beleid zet de sportfederaties er zeker
toe aan. De 36 unisportfederaties en de 29 recreatieve sportfederaties die worden gesubsidieerd,
moeten voldoen aan vijf basisopdrachten. Een basisopdracht is het organiseren van
recreatieve sportbeoefening voor kinderen, jongeren, volwassenen en senioren. Dat geldt
zowel voor de unisportfederaties als voor de recreatieve sportfederaties. Zeker de recreatieve
sportfederaties moeten openstaan voor alle sportbeoefenaars, ongeacht hun talent of prestatieniveau.
Bloso tracht begeleiding te geven bij de bepaling van de basisopdracht. Wij benadrukken, via
een leidraad bij de screening van de beleidsplannen van de sportfederaties, deze piste. We
ondersteunen, waar we kunnen, de sportclubs effectief bij het uitvoeren van die basisopdracht.
Ik ben ervan overtuigd dat wij met de sportcampagnes die Bloso de laatste tijd heeft gevoerd,
systematisch de nadruk leggen op de noodzaak van een sportaanbod voor iedereen. Bloso
blijft ervan overtuigd, en ik ook, dat sportclubs de beste garantie bieden voor de continuïteit
van sportbeoefening op korte en lange termijn. Mijnheer Caron, u hebt het gezegd: dat is de
keuze die is gemaakt. Soms zorgt de competitiegeest ervoor dat er iets gebeurt, maar laat ons
hopen en ervan uitgaan dat dat nog eerder de uitzondering is dan de regel. Die uitzondering
moet worden aangepakt. Ook minder getalenteerden moeten aan bod kunnen komen, zeker in
de recreatieve sporten.
Als ik kijk naar de organisatie van de Week van de Sportclub, met de slogan “Wij willen jou
erbij”, denk ik dat daar nu net de nadruk op wordt gelegd. Wij willen iedereen met open armen
ontvangen. Aan die actie nemen ondertussen 152 Vlaamse gemeenten deel, 42 Vlaamse
sportfederaties en 1775 sportclubs. Dat ze aan deze actie meedoen, betekent dat ze achter
de filosofie staan die erachter steekt, en ik begrijp dat dat ook de filosofie van deze commissie
is.
Uiteraard is er een taak weggelegd voor de gemeenten. Recreatieve sportbeoefening is zeker
ook een taak van de gemeenten in het kader van het lokaal sportbeleid. Als ik kijk naar het
decreet van 2007, wordt dit gestimuleerd zowel ten aanzien van de lokale sportverenigingen
als van de niet-clubgebonden sport. Het beleid zit dus in de juiste richting. Zowel de sportverenigingen
als de niet-gebonden clubs zijn een verplicht onderdeel van het lokaal sportbeleid.
De gemeenten mogen wel autonoom beslissen wat de kwaliteitscriteria zijn voor het
lokaal subsidiereglement.
Ik ben ervan overtuigd dat we verder moeten investeren in de opleiding van gekwalificeerde
jeugdbegeleiders. Ook voor recreatieve sport is het goed om een opleiding te geven en om
gekwalificeerde sportbegeleiders te hebben. We hebben onze Vlaamse Trainersschool (VTS)
en voor zover ik dat op dit moment kan beoordelen, levert die positief werk af. De laatste
jaren is het aantal VTS-gediplomeerden stelselmatig toegenomen. Belangrijk is, dat in de
opleiding tot initiator, uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan het belang van recreatieve
sportbeoefening. Dat is heel belangrijk, want het is de taak van de coaches om de jongeren,
ook als ze niet bij de beste zijn, te blijven stimuleren, en om degenen die veel beter zijn, te
laten sporten met degenen die minder goed zijn. Men vergeet dit dikwijls, maar voor een
coach is het soms moeilijk om ook de betere sporters te blijven stimuleren als er slechtere in
de ploeg zitten en om de betere er eens uit te halen. Hieraan wordt zeker aandacht besteed in
de opleiding, net zoals aan ethische aspecten. Zowel u als de heer Sauwens hebben erop gewezen
dat sport ook heel belangrijk is voor integratie en voor het aanleren van een aantal
vaardigheden die elders kunnen worden gebruikt. Ik ben blij dat dit ook in de initiatie zit van
de jeugdsportbegeleiders.
Via het Sport-voor-Allen-decreet hebben we een impulssubsidie waardoor de gemeenten
gesubsidieerd kunnen worden om een beleid uit te stippelen inzake de verhoging van de kwaliteit
van de jeugdsportbegeleiding in sportverenigingen die aangesloten zijn bij de erkende
sportfederaties.
Uit de antwoorden die ik al heb gegeven, zal duidelijk geworden zijn dat de randvoorwaarden
gecreëerd werden waardoor zowel de sportfederaties als de lokale overheid zich kunnen toeleggen
op de verdere uitbouw van de recreatieve sportbeoefening. Dit is een beleid waar ik
zeker achter sta.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de minister, ik dank u. Het is duidelijk dat in uw visie en die
van de administratie, en in het regelgevend kader voldoende elementen aanwezig zijn om hier
aandacht voor te hebben en te ontwikkelen. Het probleem ligt dus niet daar. Ik weet ook dat
er in Vlaanderen op het terrein op veel plekken geen problemen zijn. We moeten de kwestie
dus niet dramatiseren.
Natuurlijk zijn er een aantal clubs, lokalen en organisaties die niet meteen warmlopen voor
het regelgevend kader, maar die hun eigen beleid uitstippelen. Het duurt soms een tijdje eer
dit doorsijpelt.
Ik ben blij dat deze koers aangehouden blijft. Ik ga ervan uit dat mettertijd dankzij het sensibiliseren
door Bloso en via andere kanalen, de bestaande kwalijke kantjes zullen verdwijnen
en dat de positieve mogelijkheden die de recreatieve sport biedt om nog meer kinderen
op reguliere basis te laten sporten, ook verder doorsijpelen in de clubs, zodat ook vernieuwing
in de clubs een aandachtspunt wordt. De heer Sauwens wees er terecht op dat voor
fysieke, maatschappelijke en sociale elementen, de sportbeoefening in sportclubs heel erg
belangrijk is.
De voorzitter: Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck: Mijnheer de minister, u zegt dat er geen klachten binnengekomen
zijn bij Bloso, maar ik weet dat er wel klachten zijn, alleen weten de betrokkenen niet tot
wie ze zich moeten richten. Het is misschien nuttig om een sportklachtenlijn, een hulplijn of
een ombudsdienst te installeren, zodat mensen ergens hun verhaal kwijt kunnen.
Ik hoop dat u niet elke club verplicht om de recreatieve groep ook te begeleiden. Als een club
er echt voor kiest om een competitieclub te zijn, pleit ik ervoor om die club dat te laten zijn.
Een club kan dan zelf beslissen of ze er ook een recreatieve groep bij willen hebben. Ik ben
nogal competitief ingesteld. Clubs moeten kunnen kiezen.
Hebt u ooit een trainerscursus gevolgd?
De voorzitter: Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Ik heb het geluk gehad met iemand te trainen die een trainerscursus
had gevolgd. Ik heb veel van die persoon geleerd, maar ik heb zelf geen trainerscursus
gevolgd. Toen ik begon met het geven van training, waren de mogelijkheden daartoe nog niet
zo groot als vandaag, maar nu zou ik dat zeker doen.
Ik meen dat er al een meldpunt voor klachten bestaat, maar staat u me toe om te bekijken wat
er bestaat en wat er bijkomend dient te gebeuren. Ik denk dat er een infolijn bestaat.
De heer Bart Caron: Een infolijn is ook nuttig voor mensen die niet goed weten waar ze
moeten aankloppen om een bepaalde sport te kunnen beoefenen. Misschien kan dat gemeentelijk.
Ik ben niet voor dwangmaatregelen, laat dat duidelijk zijn. Ik uit een bekommernis. Dit aspect
moet in het beleid aanwezig zijn, maar ik ben niet voor dwangmaatregelen noch voor een
negatieve benadering. Het is een positief verhaal, we willen meer mensen aan het sporten
krijgen, iedereen moet kunnen sporten en moet daarbij goed begeleid worden.
Minister Philippe Muyters: Ik deel uw bekommernis. Niemand vraagt dat alles overal moet
kunnen. Aan een topclub moeten we niet vragen om rekening te houden met iemand die nog
nooit heeft gesjot en die twee linkervoeten of twee rechtervoeten heeft. Maar we moeten ervoor
zorgen dat ook die mensen ergens terecht kunnen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor VOU aan minister Muyters over uitsluiting in sportclubs

VOU tot mevrouw Joke Schauvliege over textielafval

Ingediend op oktober 13th, 2009 door bartcaron

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, collega’s, we kennen allemaal het fenomeen van
de containers voor afgedragen kledij. Er wordt zelfs een onderscheid gemaakt tussen wegwerpkledij
en herbruikbare kledij. Ook de grote plasticzakken die we wel eens tussen het
reclamedrukwerk vinden voor oude kledij, kennen we allemaal. Die dingen worden door de
mensen meestal geassocieerd met liefdadigheid, maar er zijn ook een aantal commerciële
bedrijven die dergelijke containers plaatsen op openbare plaatsen en op privéterreinen en
daarnaast ophalingen organiseren.
Het is geen nieuwe thematiek, ze is de voorbije jaren in dit parlement al vaak aan bod gekomen.
Ik kom straks op de aanleiding van mijn vraag.
Er is een verandering omdat men een erkenning van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
(OVAM) moet hebben om dit soort activiteiten te doen. Dan kunnen deze bedrijven
bij de gemeentebesturen een aanvraag doen om kledij op te halen. Er zit een hele machinerie
achter dit verhaal. De commerciële spelers werken via het principe van de friperies. Het gaat
vaak over kledij die wordt hergebruikt en die ook, na het sorteren, op de markt wordt gegooid
in de derde wereld. Vandaag komen er heel veel opmerkingen over het feit dat met onze kledij
de eigen kledijmarkt in het zuiden zelf onder een stevige druk wordt gezet en vaak weggeconcurreerd
wordt. Dat is een heel droevige zaak. Onze afdankertjes beconcurreren daar dus
expliciet de lokale textielindustrie. Het is een maatschappelijke thematiek die verder reikt dan
ons vuil alleen.
Ik wil twee sporen aangeven. In het Radio 1-programma Peeters en Pichal, ondertussen welbekend,
is dit fenomeen bijna zes maanden geleden uitgebreid aan bod gekomen. Ook daar is
de commerciële activiteit van een aantal bedrijven uitdrukkelijk aan bod gekomen. Nogal wat
luisteraars hebben er kwaad op gereageerd. Ze hebben gelijk, vind ik. De namen van sommige
bedrijven alleen al wekken ook bij mij wrevel op. Curitas bijvoorbeeld lijkt toch wel erg
hard op caritas en op zorg, waarnaar het Latijnse woord verwijst. Bij Curitas staat ‘nv’ achter.
Ik kan u echter verzekeren dat in mijn stad nog containers staan van een bedrijf dat ondertussen
ook een nv is maar dat op zijn stickers nog altijd vzw achter zijn naam heeft staan.
Uw voorgangster minister Crevits, de toenmalige voogdijminister van de OVAM, opperde in
dezelfde radio-uitzending om hogere eisen te stellen over de motieven van de ophalers en
verzamelaars van die oude kledij. Ze had het over een label dat duidelijk zou moeten maken
of het ingezamelde textiel terechtkomt in het commerciële dan wel het caritatieve circuit.
Bovendien vond de minister dat de gemeenten de autonomie moeten hebben om te bepalen
wie op hun grondgebied inzamelingen mag organiseren. Ze zouden zelf moeten kunnen kiezen
of het al dan niet een organisatie met een sociaal doel mag zijn. Dat is een standpunt dat
uiteraard onze goedkeuring kan wegdragen.
Dit laatste werd in dezelfde uitzending ook geopperd door de woordvoerder van de OVAM,
hoewel de OVAM uiteraard niet de bedoeling heeft om aan sociale doelen te beantwoorden
maar om met afval, met afgedragen textiel in dezen, om te gaan.
Ik kom tot mijn punt. Ik ben met deze thematiek in mijn eigen gemeenteraad en mijn eigen
streek bezig. Er is een grote intercommunale Imog. Ik ben ook in mijn eigen stad tussengekomen.
Daar zijn wij geconfronteerd met een schrijven van de OVAM. De brief van 6 mei
van de OVAM, die in het dossier van de gemeenteraad van september zat, stelt dat het stedelijke
voornemen – dat staat in een stedelijk reglement een hele tijd geleden al goedgekeurd
door de gemeenteraad – om enkel samen te werken met non-profitorganisaties, strijdig is met
actieprogramma 6 van het sectoraal uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke
Afvalstoffen. Dit actieprogramma 6 bepaalt dat de kringloopcentra en andere sociale
organisaties met het oog op hergebruik in Vlaanderen in 2015 kunnen groeien naar 3000 voltijdequivalenten
(VTE) tewerkstelling, evenwel zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere
tewerkstelling. Die laatste twee zinnen komen uitdrukkelijk uit het actieplan. De ambtenaar
schrijft in zijn brief dat er geen belastinggeld uitgegeven mag worden om werkplaatsen te
creëren wanneer dit ten koste gaat van jobs die de overheid niets kosten.
Ik vind het verbazingwekkend dat de ambtenaar die conclusie trekt en dat in mijn gemeenteraad
een beslissing wordt voorgelegd om een eigen reglement ongedaan te maken. Mevrouw
de minister, ik wil van u wat duidelijkheid krijgen. Dit roept bij mij toch wel wat vragen op.
Hebben de gemeenten de autonomie om te kiezen voor een exclusieve inzameling door organisaties
met een sociaal karakter? Is wat uw voorganger minister Crevits zei, effectief mogelijk?
Of was het een leugentje om bestwil? Of is het niet omgezet in een besluit of wat dan
ook? Hoe kan het dat de genoemde brief van de OVAM van 6 mei zo haaks staat op wat de
minister en de woordvoerder van de OVAM enkele weken eerder beweerden op de openbare
omroep? Verdient het geen aanbeveling om in eerste instantie in zee te gaan met bestaande
lokale en sociale initiatieven, zoals de kringwinkels? Dat is nog een verdergaand voorstel dan
alleen organisaties met een sociaal doel.
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mevrouw de minister, toen ik deze vraag las, dacht ik:
moeten uitspraken in een radioprogramma waarbij een minister een aantal intenties of ideeën
naar voren brengt, nu al primeren op bestaande milieuregelgeving?
Ik heb begrip voor het feit dat een gemeente caritatieve projecten wil ondersteunen, maar het
kan toch geen probleem zijn om een marktbevraging te doen ook bij niet-caritatieve organisaties.
Ik wil u vragen om uw afvalbeleid niet alleen te laten worden tot een caritatief afvalbeleid
dat vooral zijn weerslag vind op de gemeentelijke begroting. Denk maar aan de
kringloopprojecten. Ik ben daar niet tegen maar ik lees in de begroting zeer hoge cijfers die
enkel betaald worden door belastinggeld van de gemeentebewoners. Het gaat niet over kleine
bedragen.
Daarmee wil ik niet gezegd hebben dat het idee dat door minister Crevits is geuit, een slecht
idee is of dat er niet over mag worden gediscussieerd. Als men een idee uit op de radio, wil
dat niet zeggen dat dat zomaar moet worden overgenomen in de wetgeving en van tel is bij de
uitvoering.
Ik wil waarschuwen om niet telkens de reguliere tewerkstelling te fnuiken ten voordele van
allerhande caritatieve projecten waarvan de werking niet altijd even doorzichtig is. Daar zijn
tal van voorbeelden van. Mijnheer Caron, het is ook niet eerlijk om alle textielophalers over
dezelfde kam te scheren zoals u in uw vraag doet.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Wat dat laatste betreft, zou u principieel een punt hebben. Ik wil net zo
min als u werk afnemen van reguliere ophalers van textiel. Uit een onderzoek blijkt echter dat
de grootste bedrijven die met dat textiel werken, eigenlijk niet geïnteresseerd zijn in het ophalen
van het textiel as such, maar wel in de verwerking ervan. Er zou dus een zeer goed samenwerkingsverband
kunnen groeien tussen enerzijds de sociale sector en anderzijds de
friperies, die deels voor de derde wereld werken, of met de kledij die tot lompen wordt verwerkt
of in de afvalketen terechtkomt. Er is dus een perfecte taakverdeling mogelijk tussen
beide. U spreekt over oneerlijke concurrentie, maar er is geen concurrentie.
Bovendien gaat het niet over geld van gemeentenaren dat daarin wordt gestopt. (Opmerkingen
van mevrouw Marleen Van den Eynde)
De voorzitter: Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege: Mijnheer Caron, u hebt uw vraag ook gericht tot minister
Bourgeois, dus ik zal op uw eerste vraag ook antwoorden namens minister Bourgeois.
De gemeenten hebben de bevoegdheid om op grond van de gemeentelijke autonomie alles te
regelen wat van gemeentelijk belang is. Dat betekent in concreto dat zij kunnen oordelen dat
het aangewezen is om niet meer dan één textielinzamelaar op het grondgebied toe te laten,
voor zover zij daartoe een sluitende motivering aandragen. In de mate dat er een toelating
wordt gegeven op basis van een politiereglement, lijkt het minister Bourgeois op basis van de
finaliteit van een dergelijk reglement niet verenigbaar met het doel van een politiereglement
om een beleidsvoorkeur, zijnde een exclusieve inzameling van tweedehandskledij door organisaties
met een sociaal karakter, daarop te baseren. Een gemeentelijke politieverordening
moet immers steeds het vrijwaren van de openbare orde tot doel hebben. De gemeenteraad
mag zijn politionele bevoegdheid niet aanwenden om andere doeleinden te realiseren.
Een beperking in het politiereglement om redenen dat men op het grondgebied van de gemeente
geen overwoekering wenst van containers, is in dat opzicht wel geoorloofd. Het is
niet aanvaardbaar om een beperking – bijvoorbeeld het geven van een exclusieve toelating
aan bepaalde sociale organisaties – om een andere reden dan de openbare orde in te lassen in
een politiereglement.
Daarnaast is het uitsluitend toelaten van een sociale organisatie niet zonder meer verenigbaar
met de principes van vrijheid van handel en het decreet d’Allarde betreffende de vrijheid van
arbeid. In principe is mededinging bij de toewijzing geboden. Een beperking is slechts mogelijk
indien een sluitende motivering voorhanden is.
De gemeentelijke autonomie wordt ook beperkt door de regelgeving omtrent het textielafval
zoals bepaald in het door de Vlaamse Regering goedgekeurde uitvoeringsplan Milieuverantwoord
Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen. Het voornemen om alleen samen te werken
met non-profitorganisaties is strijdig met actieprogramma 6 van dat plan. Het actieprogramma
bepaalt dat de kringloopcentra en andere sociale organisaties met het oog op hergebruik in
Vlaanderen in 2015 kunnen groeien naar 3000 voltijdequivalenten, evenwel zonder dat dat
ten koste gaat van de reguliere tewerkstelling. Er moet met andere woorden heel omzichtig
worden omgegaan met subsidiëring van werkplaatsen wanneer dat ten koste gaat van jobs die
de overheid niets kosten.
Tot zover het antwoord van minister Bourgeois. Ik kom nu tot het antwoord op uw tweede
vraag. Volgens het bestek wenste de stad Kortrijk alleen nog de verenigingen zonder winstoogmerk,
de vennootschappen met een sociaal oogmerk of OCMW’s de textielfractie van het
huishoudelijk afval te laten inzamelen. Daaronder vallen ook kringloopcentra. De brief van 6
mei 2009 van OVAM vraagt de stad Kortrijk om andere mogelijke private inzamelaars toe te
laten om in te schrijven op de aanbesteding van de inzameling van huishoudelijk textielafval.
Alleen dan is de organisatie van het textielafval in overeenstemming met het reeds vermelde
actieprogramma 6 van het uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke
Afvalstoffen.
Ik verwijs ook naar het antwoord van minister Crevits op uw schriftelijke vraag nummer 860
van vorig jaar over dezelfde problematiek. De uitspraken van minister Crevits moeten ook in
de juiste context worden gezien. Uw conclusie dat minister Crevits zou hebben gesteld dat
gemeenten toch kunnen kiezen voor een exclusieve ophaling door organisaties met een sociale
doelstelling, lijkt mij een stap te ver. De gemeente kan beslissen om daar eventueel mee in
zee te gaan, maar dan moet ze ook de bepalingen van openbare aanbesteding en dergelijke
volgen.
Het actieprogramma 6 van het uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke
Afvalstoffen vermeldt expliciet: “Ook andere, al dan niet sociale projecten en organisaties
kunnen een bijdrage leveren tot een toename van het producthergebruik.” Om het hergebruik
te stimuleren binnen een materialenbeheer rekent de Vlaamse overheid daarom niet alleen op
de kringloopcentra, ook andere partners kunnen daarin een rol spelen.
Een gemeente kan kiezen om met een of meer lokale sociale initiatieven samen te werken
voor textielinzameling. Wanneer zij een vergoeding betaalt voor die dienstverlening, moet de
wetgeving inzake overheidsopdrachten worden gevolgd. Zij mag lokale verankering en sociale
tewerkstelling daarbij niet gebruiken om andere organisaties dan de kringloopcentra te
weren. Je kunt de keuze dus beperken, maar je moet telkens ook de wetgeving inzake overheidsopdrachten
volgen.
De OVAM vraagt de gemeenten om niet te werken met monopolies voor de textielinzameling
op hun grondgebied. Er is immers voldoende textielafval voor kringloopcentra en vergunde
en erkende private inzamelaars. De private sorteerbedrijven in Vlaanderen zorgen ervoor dat
meer textielafval op een gestructureerde wijze wordt ingezameld en gesorteerd met het oog
op maximaal hergebruik dan andere organisaties. De doelstelling van het Vlaamse afvalstoffenbeleid
is immers om zo veel mogelijk textielafval selectief in te zamelen, en dat is niet
alleen beperkt tot de fractie herbruikbare kledij. Bovendien stellen de private textielinzamelaars
ook lager geschoolde werknemers te werk.
In uw inleiding stelde u dat we werk moeten maken van een meer kwalitatief aanbod van de
private textielinzamelaars. We zullen eens nakijken hoe er kan worden nagegaan of er sprake
is van wanpraktijken.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Er zijn inderdaad veel wanpraktijken in de sector, maar je mag niet
iedereen over dezelfde kam scheren. Niet elk bedrijf is malafide. Er zijn ook commerciële
bedrijven die op dat terrein heel degelijk werk leveren. Dat is duidelijk.
Ik ben een beetje ontgoocheld in het antwoord. De politieke intentie om de sociale doelstellingen
niet uitdrukkelijk naar voren te schuiven, is niet aanwezig. Onder de argumentatie van
de wetgeving inzake overheidsopdrachten wordt de zaak opengetrokken. Het zal dus van de
creativiteit van de openbare besturen afhangen of ze al dan niet een sociale clausule in hun
bestekken en offertes steken. En dan kunnen ze het natuurlijk toch oplossen.
Ik weet niet, mevrouw de minister, of een actieplan waarin wordt verwezen naar 3000 voltijdse
equivalenten, een voldoende juridische basis is voor zo’n conclusie, zoals ze geformuleerd
is in de brief. Ik vind dat er een beetje over. Ik begrijp de redenering heel goed wanneer
het over de overheidsopdrachten gaat, en ik wil ook geen absolute beperking. Maar ik heb het
gevoel dat hier een andere intentie achter zit en dat de argumentatie niet helder is.
Minister Joke Schauvliege: Een gemeente kan dat wel vastleggen als een criterium in haar
openbare aanbesteding. Als je die sociale doeleinden belangrijk vindt, kun je dat onderdeel
laten uitmaken van je openbare aanbesteding. In die zin kun je al een beetje die richting uitgaan.
Maar op voorhand beperkend zeggen dat het alleen om een bepaalde organisatie gaat,
ligt moeilijk en is strijdig met de bepalingen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor VOU tot mevrouw Joke Schauvliege over textielafval

Schriftelijke vraag aan minister Bourgeois over de Scheepsdaelebrug

Ingediend op oktober 6th, 2009 door bartcaron

In de pers verscheen een oproep om de unieke Brugse Scheepsdalebrug niet te slopen. Die vraag komt van de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie (VVIA). Zij vragen de Scheepsdalebrug (in Brugge) niet volledig te laten verdwijnen.

De brug werd aan het einde van de 19de eeuw ontworpen door de Belgische ingenieur A. Vierendeel. De brug bestaat uit een revolutionaire metalen ligger zonder diagonalen, die aan de basis zou liggen van de typische “Vierendeelbruggen” die niet alleen in België maar ook in tal van andere landen gebouwd werden. De meeste van deze bruggen werden echter tijdens de twee wereldoorlogen vernie-tigd.
De oudste bekende brug van dit type is de Scheepsdalebrug in Brugge. Het is vermoedelijk ook de enige Vierendeel-draaibrug die nog bestaat.

Nu blijkt echter dat er voor deze unieke brug een slopingsvergunning afgeleverd werd. Noch de stede-lijke noch de Vlaamse diensten voor de monumentenzorg bleken zich bewust van het belang van deze brug en van de geplande sloping. Ook de diensten van de Vlaamse Bouwmeester hadden blijkbaar geen idee van het unieke van de Scheepsdalebrug.

Een algehele bescherming is wellicht niet meer mogelijk, noch wenselijk. Maar er zijn een aantal tussenoplossingen mogelijk om de brug deels te behouden, mits integratie in de nieuwe structuur. De belangrijkste traveeën van de brug kunnen worden gered en bijvoorbeeld als een monument worden opgesteld in de buurt van de nieuwe geplande brug. Of één van beide zijkanten kan worden ingebouwd in de nieuwe brug. Dan wordt het uitzicht alvast bewaard.

1. Welke beleidsvisie hanteren de ministers ter zake? Hoe belangrijk schatten zij de erfgoedwaarde van deze brug in?

2. Welke beschermingsmaatregelen ziet minister Bourgeois nog mogelijk?

3. Acht minister Crevits het niet aangewezen, alvorens tot definitieve sloping over te gaan, te onder-zoeken of een gedeeltelijk behoud van de brug mogelijk is?

4. Welke mogelijkheden ziet minister Bourgeois, bevoegd voor het Onroerend Erfgoed, om er voor te zorgen dat de brug niet helemaal verdwijnt?

N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister Bourgeois (nr. 11) en aan minister Crevits (nr.25)

Antwoord van minister Bourgeois:

1. Vlaanderen telt volgens de gegevens van mijn administratie tweeënveertig als monument beschermde bruggen. Het beschermen van bruggen is echter geen evidente optie. Zij zijn in vele gevallen onderdeel van belangrijke knooppunten in het actieve Vlaamse transportnetwerk en zijn hierdoor noodgedwongen het voorwerp van regelmatige en vaak ingrijpende aanpassingen.

Daarom gaat aan het beschermen van een brug steeds een doorgedreven overleg vooraf met de betrokken beheerder. Hierbij probeert men een realistische inschatting te maken van de behoudsmogelijkheden, al dan niet op de zelfde locatie.

Volgens de gegevens, aangereikt door mijn administratie, is de Scheepsdalebrug in Brugge één van de vijftien vierendeelbruggen die Vlaanderen nog rijk is. Deze brug, gebouwd in 1932, geldt als één van de oudste exemplaren in zijn soort en heeft dus een zekere erfgoedwaarde.

2. Het opstarten van een beschermingsprocedure is in dit stadium niet meer opportuun aangezien Waterwegen en Zeekanaal NV beschikt over een rechtsgeldige sloopvergunning. Ook is het behoud van de Scheepsdalebrug op de huidige locatie onhaalbaar omdat hij niet is afgestemd op de huidige verkeersmobiliteit en de capaciteit van de onderliggende waterweg beperkt.

Volledigheidshalve dient wel te worden vermeld dat de sloopvergunning is uitgereikt zonder het advies m.b.t. het bouwkundig erfgoed in te winnen van mijn administratie bevoegd voor het onroerend erfgoed. Dit advies is slechts verplicht voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen met betrekking tot geïnventariseerd of beschermd onroerend erfgoed. De Scheepsdalebrug is echter niet beschermd of geïnventariseerd.

3. (Vraag aan minister Crevits).

4. Mijn medewerkers zijn in overleg getreden met Waterwegen en Zeekanaal NV, het Agentschap R-O Vlaanderen en het kabinet van Hilde Crevits om na te gaan of het verplaatsen van (een deel van) de brug mogelijk is.

Het is onmogelijk om de Scheepsdalebrug in zijn geheel te verplaatsen. Het draaimechanisme is bijvoorbeeld heel diep onder de grond ingemetseld en met raderen verbonden met de kelder van een bijhorend gebouw.

Er kunnen mogelijk initiatieven worden gelanceerd om alsnog delen van de brug te bewaren. Mijn administratie is echter van oordeel dat het – zeker gezien de uiterst hoge kosten die het met zich meebrengt – weinig zinvol is om delen van de brug te bewaren. Het unieke karakter van de brug wordt immers net bepaald door het geheel van de constructie. Zonder het bijhorende draaimechanisme verliest de brug veel van haar erfgoedwaarde. Een fragmentarisch bewaarde Scheepsdalebrug kan de vergelijking niet doorstaan met de twee intact bewaarde Vlaamse vierendeelbruggen uit het interbellum die wel als monumenten konden worden beschermd. Namelijk de Pontbrug in Drongen (1926) en de brug over de Leuvensesteenweg te Mechelen (1935).

Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag aan minister Bourgeois over de Scheepsdaelebrug

Actuele vraag over de kapitaalsverhoging van de Gemeentelijke Holding

Ingediend op september 28th, 2009 door bartcaron

De Vlaamse steden en gemeenten worden dezer dagen gedwongen mee te stappen in een kapitaalsverhoging van de Gemeentelijk Holding. Zo wordt de status van referentieaandeelhouder van Dexia bestendigd. Maar is het wel de rol van gemeentebesturen om te investeren in een beursgenoteerde bank? Maar kunnen ze weigeren, willen ze nog enig rendement boeken?

minister Bourgeois geeft zijn kijk op de zaak

Ingediend onder in het halfrond, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Actuele vraag over de kapitaalsverhoging van de Gemeentelijke Holding

Schriftelijke vraag over het windmolenpark in Celles

Ingediend op maart 31st, 2009 door bartcaron

Schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan mevrouw Hilde Crevits, minster van openbare werken, energie, leefmilieu en natuur:

In de gemeente Celles (Waalse gewest) bestaan concrete plannen voor het plaatsen van 9 industriële windturbines van 180 m hoog (vergelijkbaar met een gebouw van 60 verdiepingen) langs beide kanten van de Schelde tussen Escanaffles en Pottes/Hérinnes. Dit is op Waals grondgebied, maar vlak tegen de gewestgrens met Vlaanderen en de gemeenten Avelgem en Outrijve.

Inwoners van deze gemeenten en omwonenden maken zich, gelet op de schaal van het project, grote zorgen over de impact ervan op hun leefomgeving en de aanpalende natuurgebieden. Zo wordt er ge-vreesd voor een ernstige visuele impact op het landschap die waarneembaar zal zijn in een straal van 14 à 16 km, en voor de recreatieve waarde van het gebied. Het is ook zo dat de planlocatie in een mi-gratiezone voor vogels en dichtbij een zone “Natura 2000” ligt. Verder rijzen er vragen over de ge-luidshinder en de slagschaduwen van de windturbines.

Sinds 1994 bestaat er een samenwerkingsakkoord tussen de drie gewesten met betrekking tot de uit-wisseling van informatie over projecten met gewestgrensoverschrijdende milieu-effecten.

Het lijkt duidelijk dat hier wel degelijk sprake is van gewestgrensoverschrijdende milieu-effecten.

Werd de Vlaamse Regering, in toepassing van het samenwerkingsakkoord van 4 juli 1994, door de Waalse Regering op de hoogte gebracht van de vergunningsaanvraag voor dit project?

Zo ja, wat heeft de Vlaamse Regering gedaan met deze informatie? Werd er een openbaar onderzoek georganiseerd?

Zo neen, wat is het standpunt van de Vlaamse Regering in deze aangelegenheid? Zal de Vlaamse Re-gering de Waalse Regering hierover contacteren?

Zal er eventueel klacht ingediend worden bij de Raad van State wegens miskenning van het samen-werkingsakkoord door het Waals Gewest? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:

Ik ben op de hoogte van de plannen die bestaan voor de oprichting van negen grote windturbines in de Waalse gemeente Celles langs beide kanten van de Schelde tussen Escanaffles en Pottes. Het project wordt gepland langs de grens met het Vlaamse Gewest en met de Vlaamse gemeenten Spiere-Helkijn en Avelgem. Onder de inwoners en de gemeentebesturen van deze gemeenten heerst ongerustheid over het feit dat zij de potentieel aanzienlijke milieueffecten van het project zullen ervaren zonder inspraak te hebben genoten in het dossier.

De Vlaamse Regering werd nog niet op de hoogte gebracht van een vergunningsaanvraag voor het project, in toepassing van het samenwerkingsakkoord van 4 juli 1994 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse hoofdstedelijk Gewest betreffende de utwisseling van informatie over projecten met gewestgrensoverschrijdende milieueffecten. Artikel 3 van het samenwerkingsakkoord stelt dat elke Gewestregering zich er toe verbindt om ervoor te zorgen dat de regering van het Gewest waar de effecten zich kunnen voordoen “in kennis wordt gesteld” van het feit dat een vergunnings-aanvraag ingediend werd voor een project onderworpen aan een effectenstudie, dat gewest-overschrijdende effecten zou kunnen hebben.

Het project zit immers nog maar in de planfase. Op 23 maart 2009 heeft de initiatiefnemer van het project een informatievergadering georganiseerd, ter voorbereiding van de opmaak van een milieu-effectstudie. De aangrenzende Vlaamse gemeenten Spiere-Helkijn en Avelgem waren aanwezig op die informatievergadering. Op de vergadering werd het project aan het publiek voorgesteld, werd de kalender toegelicht voor de realisatie van het project en werden de contouren geschetst van de milieu-effectstudie die in de volgende maanden zal worden opgemaakt. De voltooiing van de milieueffect-studie, die wordt opgemaakt door het door het Waalse Gewest erkende bureau CSD, is voorzien voor februari 2010. De initiatiefnemer gaat ervan uit dat de vergunningsaanvraag in maart 2010 kan worden ingediend. In april 2010 zou dan het openbaar onderzoek over de vergunningsaanvraag volgen. Momenteel is dus nog geen vergunningsaanvraag ingediend. Op het Waalse Gewest rusten bijgevolg in de huidige stand van het dossier nog geen verplichtingen ten aanzien van het Vlaamse Gewest op grond van het samenwerkingsakkoord.

Artikel 4 van het samenwerkingsakkoord biedt de mogelijkheid dat het Gewest waar de gewestgrens-overschrijdende milieueffecten zich kunnen voordoen erom verzoekt dat een volledig afschrift van de effectenstudie wordt overgemaakt van zodra de studie is voltooid en zeker voordat het openbaar onderzoek wordt georganiseerd. In uitvoering van dit artikel heeft de minister een brief gestuurd naar de Waalse ministers André Antoine, minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, en Benoit Lutgen, minister van Landbouw, Plattelandsontwikkeling, Milieu en Toerisme met de uitdrukkelijke vraag om de milieueffectenstudie over te maken aan de Vlaamse Regering van zodra deze voltooid is en om de Vlaamse Regering ook tijdig op de hoogte te stellen van de aanvangsdatum en duur van het openbaar onderzoek in het Waalse Gewest. Zelfs indien het Waalse Gewest zou oordelen dat het project geen gewestgrensoverschrijdende milieueffecten kan hebben, dan dient het toch te allen tijde de effectenstudie over te maken. Op basis van de inhoud van deze studie kan de Vlaamse Regering dan vervolgens oordelen of verdere stappen al dan niet noodzakelijk zijn.

Er is momenteel nog geen miskenning van het samenwerkingsakkoord.

Wanneer zou blijken dat het samenwerkingsakkoord wordt miskend door het Waalse gewest, zal onderzocht worden wat de meest geschikte maatregel is om ervoor te zorgen dat het samenwerkings-akkoord door het Waalse Gewest in dit dossier wordt in acht genomen.

Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag over het windmolenpark in Celles

Schriftelijke vraag over het glastuinbouwproject in Oudenburg

Ingediend op maart 31st, 2009 door bartcaron

Schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening:

In de afbakening van het regionaal stedelijk gebied Oostende ligt het deelgebied agrarische bedrijven-zone Oudenburg. Het gebied maakt deel uit van het poldergebied, maar wordt begrensd door de A10 en het Kanaal Gent-Oostende en wordt doorsneden door de spoorlijn Oostende-Brugge.

Hier zou men een glastuinbouwproject willen realiseren. Het zou gaan om 40 tot 50 ha plus de nodige voorzieningen, wat zou neerkomen op een 100 ha. Deze kassen zouden deels verwarmd worden met restwarmte van de nabijgelegen centrale van Electrawinds in Plassendale.

Er is reeds een openbaar onderzoek geweest (van 5 september tot en met 3 november 2008) en de Vla-coro (Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening) heeft op basis van de bezwaarschriften reeds een advies uitgebracht.

1. Wordt er nog voor de Vlaamse verkiezingen een definitieve goedkeuring van het RUP (ruimtelijk uitvoeringsplan) verwacht?

2. Is de inplanting van de serres wel in overeenstemming met het toetsingskader voor glastuinbouw?

3. Op welke manier zijn de omwonenden op de hoogte gebracht van de bestemmingswijziging en het openbaar onderzoek?

4. Vlacoro heeft op meerdere punten geadviseerd aan de ontwerper van de RUP om bepaalde zaken beter te motiveren (waarom de glastuinbouwzone niet in oppervlakte is beperkt, waarom de zone zo dicht bij het historisch centrum van Oudenburg ligt,..). Is dit reeds gebeurd? Zo ja, kan de mi-nister deze motivering bezorgen?

5. Kan men in dit gebied assimilatieverlichting toepassen?

6. Wordt deze open ruimte op een of andere manier vervangen?

7. Zijn er plannen om te onteigenen in dit gebied?

Antwoord: 

1. De Vlaamse Regering heeft op vrijdag 3 april 2009 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening regionaalstedelijk gebied Oostende’ (waarin de glastuinbouwzone als één deelplan is opgenomen) principieel goedgekeurd. Momenteel wordt, conform de decretaal voorziene proce-dure, advies gevraagd aan de Raad van State. Hierna kan de Vlaamse Regering overgaan tot de definitieve goedkeuring van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan; dit wordt voorzien voor de Vlaamse verkiezingen.

2. Het toetsingskader ‘vestiging glastuinbouwbedrijven’, dat dateert van maart 2004, is in de eerste plaats bedoeld als leidraad bij de advisering en beoordeling van aanvragen voor stedenbouw-kundige vergunningen. Dit toetsingskader geeft onder meer aan in welke gebieden (bestem-mingen, sectorwetgeving) en in welke gevallen de vestiging van een glastuinbouwbedrijf is uitge-sloten en hoe de aanvraag ruimtelijk kan worden afgewogen. In het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt met de bestemming ‘agrarische bedrijvenzone’ zekerheid gegeven over de kansen om een nieuw glastuinbouwbedrijf op te richten. Ook worden in het toetsingkader alge-meen een aantal criteria voor het screenen van potentiële glastuinbouwbedrijven meegegeven. Deze criteria gaan in op onder meer het ruimtelijk functioneren van het agrarisch gebied, de ontsluiting en de directe omgeving. In het kader van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd een planMER en passende beoordeling opgemaakt en goedgekeurd door de bevoegde diensten. Zowel in het planMER als in de passende beoordeling werd op gelijkaardige criteria, als diegene opgesomd in het toetsingskader, ingegaan. De inplanting van serres is niet strijdig met het toetsingskader voor glastuinbouw.

3. Conform de decretale bepalingen werd het openbaar onderzoek aangekondigd. Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd door:
 aanplakking in de betrokken gemeenten
 een bericht in het Belgisch Staatsblad en in ten minste drie dagbladen die in het Vlaams Gewest worden verspreid
 een bericht dat driemaal door de openbare radio wordt uitgezonden.
Het decreet voorziet niet dat de omwonenden individueel op de hoogte worden gebracht.

4. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek en het advies van Vlacoro is geopteerd om een aanvulling op de passende beoordeling te laten uitvoeren zodat kan worden uitgeklaard op welke manier de agrarische bedrijvenzone moet worden aangepast (ingeperkt) om in overeenstemming te zijn met de conclusie van de passende beoordeling (en zodat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn). Uit deze aanvulling op de passende beoordeling, goedgekeurd door ANB, blijkt de noodzaak om het plangebied te beperken tot het gebied tussen de spoorweg en de autosnelweg A10/E40. In deze zone is de inplanting van grootschalige glastuinbouwbedrijven toegelaten. In een beperkte zone ten noorden van de spoorweg is eveneens ontwikkeling mogelijk maar enkel voor waterbekkens in functie van agrarische bedrijvenzones. Hier zijn geen grootschalig glastuin-bouwbedrijven toegelaten.
Op basis van de passende beoordeling is beslist om enkel het zuidelijk gebied, gelegen tussen de spoorweg en de autosnelweg, in het voorliggende gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan te bestemmen als agrarische bedrijvenzone. Het gebied tussen de spoorweg en het kanaal Brugge-Oostende wordt momenteel niet bestemd in functie van een agrarische bedrijvenzone maar blijft wel binnen de afbakeningslijn van het regionaalstedelijk gebied liggen. Bijkomend onderzoek naar de mogelijkheden voor de realisatie van een serreproject met recuperatie van warmte en CO2 in het gebied tussen het Kanaal Brugge-Oostende, de spoorlijn Brugge-Oostende en de Stations-straat in Oudenburg is noodzakelijk. Het onderzoek omvat een verfijning en aanvulling op de passende beoordelingen en het planMER en is gericht op het optimaliseren van het serreproject voor het bereiken van de milieudoelstelling inzake CO2-reductie en de vermindering van energiegebruik. In het onderzoek wordt rekening gehouden met de aspecten van (economische) haalbaarheid van het project, natuur, milieu en zuinig en kwaliteitsvol ruimtegebruik. Op basis van dit onderzoek zal de Vlaamse Regering beslissen over de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de herbestemming van (delen van) het onderzochte gebied en maatregelen op vlak van milieu en natuur.

Vlacoro vraagt naar aanleiding van de bezwaarschriften om de potenties voor een watergebonden karakter van de agrarische bedrijvenzone verder te onderzoeken. Voor het aanvoeren van grondstoffen en het afzetten van de tuinbouwproducten biedt de ligging van deze agrarische bedrijvenzone mogelijkheden om de mobiliteit op een duurzame manier te optimaliseren. Naast de nabijgelegen op- en afritten van de A10 in Oudenbrug bieden de aanwezigheid van spoor- en waterwegen ongekende duurzame mogelijkheden naar zowel personen als vrachtvervoer. De stedenbouwkundige voorschriften maken een watergebonden transport mogelijk. Indien uit het lopende onderzoek blijkt dat het watergebonden transport een optie is, kan de concrete uitwerking gebeuren via sectorwetgeving.

Vlacoro vraagt naar aanleiding van de bezwaarschriften om de opname van de huidige wegenis grenzend aan het kanaal in functie van de aanleg van een gemeenschappelijke kaaimuur verder te onderzoeken. De opname van de huidige wegenis grenzend aan het kanaal is niet in het plan opgenomen onder meer omdat uit het planMER blijkt dat het behoud van de bomenrij langs het kanaal Brugge-Oostende belangrijk is (mogelijke vliegroute voor vleermuizen) en om de toeristisch-recreatieve functie van het fietspad langs het kanaal te kunnen garanderen. De aanleg van een gemeenschappelijke kaaimuur zou moeten gebeuren grenzend aan het kanaal. Dit zou een sterk negatieve impact hebben op de bestaande natuur- en landschapswaarden. Bovendien vergt dit een uitbreiding van de perimeter van het plangebied wat overeenkomstig artikel 42§6 derde lid DRO bij de definitieve vaststelling van het plan niet kan in de lopende procedure.

Vlacoro vraagt naar aanleiding van de bezwaarschriften om de mogelijke locatiealternatieven voor glastuinbouw te onderzoeken. Naast de in het plan aangeduide locatie voor een agrarische bedrij-venzone zijn in het kader van het locatieonderzoek 2 andere gebieden onderzocht. Het betreft één locatie ten noorden van de huidige locatie (ten noorden van het kanaal Brugge-Oostende) en een andere ten zuiden van de installatie van Electrawinds en de A10. Omwille van de kritische afstand noodzakelijk om het project rendabel te houden (rekening houdend met het transport van de restwarmte en restCO2) zijn andere verder gelegen zones niet gedetailleerder onderzocht. Het gebied ten noorden van het kanaal is een vogelrichtlijngebied (aanwezigheid van broedplaatsen) en komt niet in aanmerking als agrarische bedrijvenzone. Het gebied ten zuiden van Electrawinds en de A10 is eveneens ingekleurd als vogelrichtlijngebied. Bovendien bestaan hier plannen om het stadsrandbos te realiseren.

Vlacoro vraagt naar aanleiding van de bezwaarschriften om de alternatieven om de restwarmte van de centrale aan te wenden te onderzoeken. Met het oog op het aanwenden van energetische reststromen door Electrawinds is onderzoek gevoerd naar de mogelijkheden om de energie aan te wenden binnen de zeehaven van Oostende. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de hoogwaardige restwarmte en laagwaardige restwarmte. Enkele naastgelegen bedrijven kunnen de hoogwaardige warmte gebruiken. Laagwaardige restwarmte is de warmte die normaal in de atmo-sfeer vernietigd wordt omdat weinig processen zijn waar die nuttig kan worden aangewend. Het zijn deze stromen, water van 30°- 80°C waarvoor een oplossing is gezocht door een connectie te maken met glastuinbouw. Electrawinds heeft jaarlijks ongeveer 500.000 MWh warmteoverschot. De voorziene glastuinbouwzone heeft ongeveer 170.000 MWh thermische warmte nodig per jaar en is daarmee een grote warmtevrager die bovendien de laagwaardige warmte rationeel kan inzet-ten. In de onmiddellijke omgeving zijn geen warmtevragers van die omvang aanwezig. De moge-lijkheid bestaat om nog andere projecten van laagwaardige warmte te voorzien.”

5. Vanuit de passende beoordeling en de planMER werd het gebruik van assimilatieverlichting als sterk negatief ervaren. Een verbod op assimilatieverlichting kan echter niet worden opgelegd via de stedenbouwkundige voorschriften die de ruimtelijke aspecten van deze bestemmingszone vastleggen. In de toelichting bij deze voorschriften is echter wel opgenomen dat, rekening houdend met het resultaat van de passende beoordeling, het gebruik van assimilatieverlichting niet is toegelaten.

6. In het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening regionaalstedelijk gebied Oostende’ is niet in de vervanging van deze open ruimte voorzien.

7. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voorziet niet in een onteigeningsplan voor deze zone.

Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag over het glastuinbouwproject in Oudenburg

Schriftelijke vraag over stationair draaiende lijnbussen

Ingediend op maart 30th, 2009 door bartcaron

Schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van mobiliteit:

Het gebeurt blijkbaar nog steeds dat chauffeurs van De Lijn de motor van hun bus laten draaien aan haltes waar ze langer stilstaan.

Onlangs nog stond aan het Marie-Joséplein in Oostende een bus met draaiende motor te wachten, terwijl er niemand in de bus zat en de chauffeur op de stoep een sigaret rookte. Het vertrek was dus dui-delijk niet voor meteen.

Het spreekt voor zich dat het stationair laten draaien van die vervuilende zware dieselmotoren nogal wat nadelen heeft (geluidsoverlast, geurhinder, luchtverontreiniging en verspilling van dure energie).

1. Welke richtlijnen gelden er bij De Lijn in verband met het stationair laten draaien van de motor van een bus en in hoeverre worden ze nageleefd?

2. Worden chauffeurs rond deze problematiek wel voldoende gesensibiliseerd en zo ja, op welke manier?

Antwoord:

1. Bij De Lijn geldt dat de chauffeurs de motor moeten afzetten wanneer hun bus langer stilstaat dan de tijd die nodig is voor het ononderbroken in- en uitstappen van de reizigers. 
De controleurs van De Lijn zien toe op de naleving van deze regel. Bij inbreuk maken ze een verslag van vaststelling op, waaraan het passende gevolg wordt gegeven. 

2. Als milieubewuste vervoermaatschappij schenkt De Lijn de nodige aandacht aan het voorkomen van geluidshinder, luchtvervuiling en energieverspilling. 

De chauffeurs worden op volgende wijzen gesensibiliseerd rond deze problematiek:

• de inbreuk “draaiende motor” krijgt bijzondere aandacht tijdens de rijschoolopleiding
• vanuit de centrale diensten worden hierover regelmatig berichten verspreid ten behoeve van de chauffeurs, zowel deze van De Lijn als deze van exploitanten. Deze berichten brengen de bovenvermelde bepaling in herinnering.
• ook via interne berichten worden de chauffeurs erop gewezen hun motor niet onnodig te laten draaien.
• de inbreuk is ook opgenomen in het boetesysteem dat van toepassing is in het bestek van de exploitanten.

Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag over stationair draaiende lijnbussen

Vraag om uitleg over de warrelnetten

Ingediend op maart 10th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de warrelnetten

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mijnheer de minister-president, ik wil beginnen met te verwijzen naar twee gelijkaardige vragen die de heer Van Nieuwkerke aan uw voorganger heeft gesteld. Ik stel deze vraag omdat de Europese Commissie haar twijfels heeft over de wijze waarop Vlaanderen een aantal aanbevelingen of beloftes die ze heeft gedaan, in de praktijk zal uitvoeren. Op 17 oktober 2008 heeft de commissie een met redenen omkleed advies gegeven inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. De Commissaris van Leefmilieu, de heer Dimas, concludeert dat er onvoldoende zekerheid is dat de aangekondigde maatregelen voor de bescherming van de bruinvis in de haven worden aangenomen en uitgevoerd. België heeft twee maanden de tijd gehad om hierop te reageren, maar de commissie heeft geen reactie ontvangen.

De problematiek is erg actueel. Het kuitseizoen van de tong gaat van start, waardoor er heel veel bruinvissen zijn in de branding, in het eb- en vloedgebied voor onze kust. Een aantal van die bruinvissen spoelen elk jaar aan omdat ze verstrengeld raken in de warrelnetten van, vooral, amateurvissers in het kustgebied. Het gaat hier dus niet over de beroepsvissers. Ook uit de voorgaande vragen blijkt dat dat soort netten zeer beperkt gebruikt wordt in België. Ik zal de cijfers hier niet citeren. Ze zijn erg uiteenlopend en afhankelijk van een aantal factoren. Die aangespoelde bruinvis, een zoogdier, verdrinkt als ze verstrengeld geraakt in die netten. 73 percent van de aangespoelde bruinvissen is verstrikt geraakt in de warrelnetten. Ook zeehonden, die steeds meer voorkomen aan onze kust, raken verstrikt in diezelfde netten.

Mijnheer de minister-president, waarom is er geen reactie gestuurd naar de Europese Commissie over dat met redenen omklede advies? Welke bijkomende maatregelen zijn er al genomen om de bruinvissen en zeehonden te beschermen tegen de warrelnetten? Uw voorganger heeft gezegd dat de lengte en het aantal netten dat bij de strandvisserij mag worden gebruikt, zullen worden verlaagd. Het driemazig warrelnet, dat normaal gezien wordt gebruikt door beroepsvissers, zou worden verboden. Waarom wordt er geen verbod op warrelnetten ingevoerd?

De voorzitter: Minister-president Peeters heeft het woord.

Minister-president Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega´s, mijnheer Caron, er zijn heel wat informele contacten geweest met de Europese Commissie. In het kader van het visserijbeleid heb ik al een aantal maatregelen genomen. Daar werd ook al naar verwezen. Indien zou blijken dat bijkomende maatregelen nodig zijn, dan zullen die ook genomen worden.

Dat kan enkel via het Soortenbesluit. Wij hebben in de informele contacten met de Europese Commissie verwezen naar het Soortenbesluit. Het ontwerpbesluit werd, op voorstel van minister Crevits, vrijdag goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het zal formeel worden meegedeeld aan de commissie. Het verschaft meteen ook de basis om niet alleen de problematiek van de bruinvis, maar alle problematieken betreffende Europees relevante soorten in goede banen te leiden.

Over enkele weken volgt er dan een formele pakketvergadering met de Europese Commissie over de hangende dossiers. Daar zal de stand van zaken opgemaakt en besproken worden. Het is dus niet zo dat we dat niet hebben opgevolgd. We hebben nu een instrument goedgekeurd.

Het besluit met betrekking tot de soortenbescherming en het soortenbeheer is noodzakelijk omdat er op dit moment geen echte wettelijke basis is binnen het natuurbeleid om in functie van de bescherming van bruinvis afspraken te maken, te monitoren, voorwaarden te stellen of eventuele verbodsbepalingen in te voeren. Nu is dat geregeld. Op basis van uw vraag is dat vrijdag ook goedgekeurd binnen de Vlaamse Regering.

Zoals u weet, heb ik al een aantal maatregelen genomen. Ik heb die maatregelen recent hernieuwd in het ministerieel besluit van 17 december 2008. Het gaat om maatregelen die betrekking hebben op het soort net dat gebruikt wordt, de lengte en de hoogte van de netten. Voor de maanden maart, april en mei gelden bovendien strengere maatregelen: de lengte van de netten per visser wordt gehalveerd.

Ik wil er ook op wijzen dat in geen geval alle strandingen van bruinvissen toegeschreven kunnen worden aan de strandvisserij. Uit gegevens op de website van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) voor 2008 blijkt dat van de 60 strandingen in 2008 minstens 33 van de kadavers zich reeds in staat van ontbinding bevonden, wat aangeeft dat die bruinvissen reeds langer gestorven waren en dus niet afkomstig zijn van bijvangsten op het strand. Daarnaast zijn er nog vier heel jonge dieren en vijftien waarvan er geen gegevens bekend zijn. Het overgrote deel van de strandingen heeft dus niet te maken met bijvangsten, maar wellicht wel met gewone natuurlijke sterfte op zee, waarna een aantal exemplaren aanspoelen.

Ik wil dit niet minimaliseren, integendeel. De vraag van de heer Caron is zeer terecht. We blijven dit van zeer nabij opvolgen. Het is belangrijk dat we de juiste maatregelen nemen.

Naast de maatregelen vanuit mijn bevoegdheid voor visserij wordt er ook gewerkt op een ruimer niveau. Naast het Soortenbesluit gaat het immers ook om een opwaardering van de handhavingsorganisatie van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Op dit moment is er geen wettelijke basis binnen het natuurbeleid om een algemeen verbod op warrelnetten in te voeren. Zodra het soortenbesluit er is, ontstaat er een mogelijkheid om formeel afspraken te maken en vast te leggen met de groep van de hobbywarrelnetvissers over tijden en wijzen van warrelnetvisserij, om te monitoren in functie van de verplichtingen van de Habitatrichtlijn, en om desnoods extra voorwaarden op te leggen of te gaan verbieden.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Het Soortenbesluit waar u naar verwijst, in welke fase van de procedure zit dat? Is dat een voorontwerp of een definitief besluit?

Minister-president Kris Peeters: Er is afgelopen vrijdag een principiële goedkeuring gegeven. Nu moet het nog de adviesorganen doorlopen, en nadien wordt het definitief.

De heer Bart Caron: Is het mogelijk om dat nu al mee te delen?

Minister-president Kris Peeters: De transparantie inzake het overmaken van documenten is nog nooit zo groot geweest in de Vlaamse Regering. Dus als u dat wilt hebben, kan ik u dat bezorgen.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over de warrelnetten

Vraag om uitleg over het experiment met persoongebonden budgetten

Ingediend op maart 10th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de stand van zaken in het experiment met het persoonsgebonden budget

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik wil peilen naar een stand van zaken van het experiment met het persoonsgebonden budget (PGB). Een aantal aanwezige collega´s hebben destijds overigens samen met mij het voorstel van resolutie voorbereid en goedgekeurd met betrekking tot dat experiment met het persoonsgebonden budget. Dat is ook de aanleiding van deze vraag, samen met de signalen die ik krijg vanuit het veld over het verloop en de verdere evolutie van het experiment.

Dit is een heel gevoelige sector, en dat is maar goed ook. Laat ons maar blij zijn dat het middenveld zo mondig is, maar het is ook belangrijk om dan verder te gaan en ook op politiek vlak de vraag te stellen hoe het nu zit, wat de problemen zijn, wat we kunnen doen enzovoort.

Mevrouw de minister, in maart vorig jaar kondigde uw voorganger, Steven Vanackere, aan dat hij vier miljoen euro wilde vrijmaken voor een experiment met het PGB. Via een persinitiatief vanuit het kabinet werd op 16 juni 2008 aangekondigd dat in september 200 volwassen personen met een handicap met dat experiment zouden starten in de regio´s Antwerpen-stad en Halle-Vilvoorde. Op 15 januari 2009 werd het besluit van de Vlaamse Regering dan gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Intussen zijn we maart 2009 en loopt deze legislatuur langzaam naar haar einde. Daarom wil ik u een aantal vragen stellen, mevrouw de minister. Kan ik een algemene stand van zaken krijgen van het experiment? Ik verneem dat er een wijziging is opgetreden in het initieel geplande aantal deelnemende personen aan het experiment. Welk traject hebben die personen tot nu toe doorlopen?

Op welke criteria en principes is de berekening van het budget van de zorgvragers berekend? Zijn er beperkingen met betrekking tot de bestedingsmogelijkheden van hun budget, andere dan de zorgnood zou laten uitschijnen? Wat is de rol van de budgethoudersverenigingen in het experiment? Worden zij daarvoor gefinancierd? Werd de voorziene vier miljoen euro die toegekend werd vanuit het uitbreidingsbeleid 2008, ingezet in het kader van het experiment? Hoe werd dat gedaan? Waarin is voorzien in 2009? Zijn er bijvoorbeeld middelen getransfereerd? Zit er een ruiter op? Hoeveel middelen gaan er naar het flankerend wetenschappelijk onderzoek? Het is immers de bedoeling dat uit het experiment lessen worden getrokken om het op een goede manier te veralgemenen.

De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.

Mevrouw Vera Van der Borght: Ik sluit me uiteraard graag aan bij de vraagsteller over de stand van zaken van het experiment. Ik wil even wijzen op het doel van het experiment: komen tot een regelgeving. De voorzieningen voor personen met een handicap gaan steeds vaker het persoonsgebonden budget zien als een financieringsmechanisme voor alle personen met een handicap, of ze nu in een voorziening verblijven of zelf hun zorg financieren. Dat stelt ons tevreden omdat wij steeds vragende partij zijn geweest en hebben aangedrongen op het PGB.

In de resolutie die aan de basis ligt van het PGB staat dat het experiment zou worden geëvalueerd na twee jaar, met het oog op de toekomstige uitvoeringsbesluiten. Er staat ook in dat er een flankerend wetenschappelijk onderzoek zou worden verricht. Wat is de stand van zaken van dat flankerend onderzoek? Wie doet dat? Wordt er bij het experiment rekening gehouden met de vraag om het PGB te zien als de toekomstige financieringsmethode van de zorg voor alle personen met een handicap, ook die die in een instelling verblijven?

Ik zou nog willen verwijzen naar onze bespreking in de commissie van 10 februari 2009 over het meerjarenplan. U verraste ons met een afgerond plan. U zou het ons eind februari of in de krokusvakantie bezorgen. U zou het begin maart in de commissie voorleggen. Ik heb het plan nog niet ontvangen. Ik was al van plan om te vragen naar die stand van zaken. Daar komt nog bij dat ik gisteravond een telefoontje kreeg van een journalist. Ik viel bijna achterover bij de vraag of het klopte dat er geen meerjarenplan kwam. Ik heb gevraagd waar men dat haalde, maar uiteraard geeft men zijn bronnen niet prijs. Het bericht kwam wel uit de sector en was 100 percent zeker. Ik viel een tweede keer achterover toen ik vernam dat u van de minister-president de stille wenk zou gekregen hebben om geen nieuw meerjarenplan voor te leggen. Klopt dat? Hoe zit dat?

De voorzitter: De heer Dehaene heeft het woord.

De heer Tom Dehaene: Ik ben zeer benieuwd naar de stand van zaken van het PGB en ik sluit me aan bij de vraag van de heer Caron.

De resolutie vraagt verder om er voldoende rekening mee te houden dat het experiment bruikbaar moet zijn voor de rest van Vlaanderen. We verstonden daar vooral onder dat het budgettair haalbaar moest zijn. Houdt men daar rekening mee? Zit dat ingebouwd in het experiment?

Mevrouw Van der Borght, u zit lang genoeg in de politiek om te weten dat u van de pers niet alles moet geloven. We kunnen dit rustig klasseren onder de noemer indianenverhalen.

Mevrouw Vera Van der Borght: Dat zal de minister moeten bevestigen.

De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.

Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit me volledig aan bij de vraag om uitleg. Ik kan alleen maar vaststellen dat het decreet over het PGB al in de vorige regeringsperiode werd goedgekeurd, in 2001. Ik betreur ten zeerste dat het zo lang aansleept. Ik besef best wel dat uw partij niet echt een voorstander was van het PGB en dat men zelfs bang was om het volledig uit te voeren. Het decreet werd door een democratische meerderheid goedgekeurd. Er is maar één verklaring voor dat het zo lang duurt eer het wordt uitgevoerd. Ik steun de vraag van de heer Caron. Ik ben benieuwd of het experiment echt deftig en ernstig werd uitgevoerd, met alle respect voor de noden van de betrokkenen die een PGB-aanvraag indienden. Ik begrijp de vrees van de heer Dehaene dat het budgettair haalbaar moet blijven. Maar niemand heeft die angst geuit bij de bankcrisis. Dat is ook een miljardendossier en dat is ook niet onze fout. (Opmerkingen van de heer Tom Dehaene)

Het is inderdaad een ander thema. Als het om personen met een handicap gaat, mag het echter niet te veel geld kosten! De ziekteverzekering, die mag ook geld kosten! Maar personen met een handicap staan in Vlaanderen steeds op wachtlijsten! In dat geval gaat het steeds over het geld! Ik zou graag vooruitgang boeken op dit punt en met het PGB.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Caron, ik dank u voor deze vraag, want het is maart en we zijn hier inderdaad volop mee bezig. Ik heb al een aantal heel interessante ontmoetingen gehad op het kabinet, niet alleen met experts maar ook met gebruikers.

U vraagt naar een stand van zaken. Er waren initieel 200 kandidaten in september 2008. Gisteren, op 9 maart, waren nog steeds 168 deelnemers actief in het experiment. We zullen waarschijnlijk ook kunnen landen met die 168 mensen.

Mevrouw Stevens, u hoeft zich niet zo op te winden, het experiment is gestart in september 2008. De eerste zes maanden liep het voortraject: de fase van de vraagverduidelijking en van de opmaak van het ondersteuningsplan. De diensten, die bij deze fase betrokken waren, sturen nu de ondersteuningsplannen binnen voor de deelnemers aan het experiment. Een aantal diensten die door veel deelnemers werden aangezocht om hen daarbij te helpen, moeten nog een groot aantal ondersteuningsplannen afwerken en laten toekomen op het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).

Daarnaast hebben tien erkende multidisciplinaire teams de inschaling gedaan van de deelnemers aan het experiment. Dat gebeurde met het nieuwe inschalingsinstrument, gebaseerd op de zorggradatie.

Dag mevrouw Stevens. Ik zie immers dat ze de zaal verlaat.

Praktisch alle inschalingen worden nu door de inschalingscommissie besproken en definitief afgerond. In de loop van de maand april 2009 moeten alle deelnemers aan het experiment kunnen beschikken over het hen toegewezen budget. Dat moet dus over een aantal weken het geval zijn, en we zitten al vrij ver. Dan kunnen ze, tot eind 2010, hun budget inzetten in overeenstemming met hun ondersteuningsplan.

Voor de bepaling van de budgethoogte werkt het PGB-expertencomité principes en regels uit. Ook die werkzaamheden komen nu in een finale, beslissende fase. Uw vraag komt dus echt op het juiste moment. Ik heb de experts opgedragen na de vergadering van een drietal weken geleden, om mij uiterlijk tegen 27 maart 2009 een definitief voorstel van regeling te bezorgen.

Sowieso liggen de krijtlijnen van het experiment vast. Ik som ze even op. Ten eerste is er de verplichting om met de tweehonderd initiële deelnemers te werken binnen een macrobudget van vier miljoen euro. Het zijn 168 deelnemers geworden, maar het budget blijft gelijk: vier miljoen euro. Ten tweede is er het respecteren van de negen punten, opgenomen in de resolutie die hier op 12 december 2007 werd goedgekeurd. Ten derde is er de mogelijkheid om de ondersteuning onder de vorm van zorg in natura, zowel met een voucher als met een cashbudget, te vergoeden. Ten slotte gelden de maximale bestedingsvrijheid tijdens het experiment eens het budget is toegekend, en de nauwgezette opvolging hiervan door de onderzoekers en door het VAPH.

Anticiperend op wat mevrouw Van der Borght heeft gezegd, kan ik meedelen dat het altijd de bedoeling is geweest om dit gepaard te laten gaan met een wetenschappelijke begeleiding. Professor Jef Breda werd daarvoor aangeduid en zal alles onmiddellijk mee opvolgen, want daarvoor dient het experiment. Het is de bedoeling om het in 2010 heel grondig te kunnen evalueren. Met het oog op de toekomst is dit dus een belangrijk experiment.

De budgethoudersverenigingen zijn actoren die een rol spelen in het voortraject. Ook zij helpen de deelnemers bij de vraagverheldering en bij het opstellen van het ondersteuningsplan. Daarvoor krijgen de budgethoudersverenigingen een vergoeding van 540 euro per kandidaat-budgethouder die zij in het voortraject begeleiden. Als de budgethouder gestart is met zijn budget, kan hij of zij een beroep doen op een budgethoudersvereniging voor verdere ondersteuning. Hiervoor kan hij de budgethoudersvereniging vergoeden vanuit de eigen PGB. De vergoeding is af te spreken tussen de budgethoudersvereniging en de deelnemer aan het experiment.

In 2008 ging het slechts over één vierde van het vastgestelde budget van vier miljoen euro voor het experiment. Dat miljoen euro werd overgedragen, als eenmalig budget, onder meer om het agentschap in de mogelijkheid te stellen om de deelnemers aan het experiment van nabij op te volgen door middel van een systeem van monitoring. Voor het overige zal dit eenmalige budget ingezet worden voor aanverwante zorgvernieuwingsprojecten.

Dit jaar, 2009, werd opnieuw vier miljoen euro ter beschikking gesteld voor de budgethouders. Zij krijgen, zoals eerder gezegd, dit budget binnenkort ter beschikking. Dat gebeurt – echt waar – in de maand april. Als dat niet zo zou zijn, mag u mij erop afrekenen, ik ben er voldoende van op de hoogte hoe ver we zitten. Met dat budget kunnen ze hun ondersteuningsplan uitvoeren. Het is de bedoeling om enige reserve ter beschikking te houden om schommelingen in de budgetten te kunnen opvangen.

Voor het wetenschappelijke onderzoek werd in een bedrag van 340.478 euro voorzien, bovenop het budget om de PGB´s te kunnen uitkeren. De uitgave van dit budget wordt gespreid over drie jaar: 2008, 2009 en 2010.

Mevrouw Van der Borght, u stelde een vraag over het meerjarenplan. Ik heb dit in het begin van deze week ook aan de heer Van Gestel laten weten, want hij vroeg me om aanwezig te zijn op zijn activiteit. Ik ben zeer blij dat onze minister-president ons daar zal vertegenwoordigen.

De leidend ambtenaar van het VAPH heeft de adviezen van zijn raadgevend comité ontvangen. Die adviezen moeten worden verwerkt. Ik hoop dat dit zo snel mogelijk gefinaliseerd kan worden. Op dit ogenblik loopt dit nog.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Ik dank de minister voor het duidelijke antwoord. Aangezien hier enige discussie over is, heb ik me op voorhand goed geïnformeerd. Het is geen toeval dat een van de vorige sprekers een opmerking heeft gemaakt over de totaliteit van het budget en over de wijze waarop de budgetten worden bepaald. Ik zou hier zelf in elk geval ook een bekommernis willen uiten.

Het kader dat de minister heeft geschetst, bevat een aantal degelijke principes. Ik hoop dat die principes zo ruim mogelijk zullen worden geïnterpreteerd. De inschaling van de zorgzwaarte en de toekenning van het budget zou in een ander bedrag dan de reële ondersteuningsnoden kunnen resulteren. Indien we dit in stukken knippen, zouden we bij een ander bedrag kunnen uitkomen. Het lijkt me in het kader van dit experiment belangrijk in voldoende ruimte te voorzien. We moeten onderzoeken wat goed werkt en waar er problemen zijn. Ik wil me niet op het ene of op het andere vastpinnen. Er mag geen misbruik zijn. Het is duidelijk dat we onze centen zuinig en goed moeten aanwenden. Het fonds – als ik die term mag gebruiken – heeft enigszins de neiging de zaken op een strakke en goed gereglementeerde wijze te regelen. Dat is de neiging en de rol van een administratie die goed werk levert. Ik wil hier evenwel voor voldoende ruimte pleiten. Het experiment moet zijn volledige amplitude krijgen.

Ik spreek hier uit hoofde van de individuele zorgvragers. De multidisciplinaire teams hebben degelijk werk geleverd. Ze hebben met een nieuw inschalingsinstrument geëxperimenteerd. Dit instrument is ruimer dan de instrumenten uit het verleden. Het kan nog nuttig zijn voor andere toekomstige zorginschalingen. We mogen het niet te strak hanteren.

Ik ben blij dat de streefdatum, april 2009, zal worden gehaald. Ik wil het even cru formuleren: het ergste wat ons zou kunnen overkomen, is een uitstel tot na de verkiezingen. Hoewel het systeem manco´s kent, steun ik elke maatregel om het toch te realiseren.

Een van de delicate punten met betrekking tot de ondersteuningsnood en de inschaling betreft de inschatting van zorg in natura en van mantelzorg. De vraag is hoe dit in een PGB kan worden ingepast. Dit is een concrete illustratie van de redenen waarom we dit niet te strak mogen interpreteren. Indien we hier een goed beeld op willen krijgen, zullen we dit goed moeten onderzoeken.

Ik heb nog een vraag over de rol van de budgethoudersvereniging. De budgethoudersvereniging ontvangt een vergoeding voor de rol die ze in het voortraject speelt. Als alles operationeel is, moet de zorgvrager zijn PGB aanwenden om alles zelf te betalen. Zal dit op dezelfde manier als bij de persoonsgebonden assistentiebudgetten verlopen? (Opmerkingen van minister Veerle Heeren)

Indien de minister die vraag nu niet kan beantwoorden, mag ze mij altijd mailen. Moet de betrokkene zelf voor de vergoeding van de budgethoudersvereniging instaan? Gaat het om een voorafname op het budget, of gaat het om overhead-kosten die door het VAPH zullen worden gedragen? Ik pleit in elk geval voor de invoering van een gelijkaardig systeem.

Wat de totaliteit van het budget betreft, weten we dat één miljoen euro is overgedragen. We beschikken dit jaar over vier miljoen euro. Ik neem aan dat er een buffer voor lichte kredietoverschrijdingen is. Een gedeelte van het budget is ook voor andere vormen van zorgvernieuwing aangewend. Ik heb vernomen dat uit de eerste ronde zou blijken dat de totale kostprijs 4,5 miljoen euro zou bedragen. Ten opzichte van de initiële planning gaat het om een budgetoverschrijding. Kan dit, binnen het kader van de bestaande financiële opdrachten, worden opgevangen?

Tot slot wil ik nog iets over het meerjarenplan van het VAPH zeggen. Dat plan is op zich geen wet. Ik heb dezelfde signalen als mevrouw Van der Borght opgevangen. Ik heb vandaag vier of vijf mails met dezelfde inhoud ontvangen. Het betreft hier een document van een administratie. In mijn ogen is dat studiewerk. Ik heb er geen problemen mee dat een dergelijk document nadien nog wordt aangevuld. Er mogen nog adviezen en aanvullende documenten komen. Dit heeft niets met de status van het document van het VAPH te maken. Als we onze werkzaamheden hebben beëindigd, moet het Vlaams Parlement wel een nuttige discussie kunnen voeren.

Ik neem aan dat het voorzichtig antwoord op de vraag van mevrouw Van der Borght een signaal is. Als de minister over al het materiaal beschikt, kunnen we met zijn allen een open discussie voeren. De ontwikkeling van goede opties is belangrijk voor de toekomst en voor het volgend Vlaams regeerakkoord.

De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.

Mevrouw Vera Van der Borght: Ik wil hier nog even op ingaan. Ik vind dit immers zeer belangrijk. Minder dan drie weken geleden heb ik hierover een vraag om uitleg gesteld. De minister heeft toen een vrij correct en direct antwoord gegeven. Ik heb dat korte en krachtige antwoord toen als een aangename verrassing ervaren. Ik heb toen ook positief gereageerd.

Blijkbaar heeft de minister zich op 10 februari 2009 echter vergaloppeerd. Ze is iets te voorbarig geweest. Ik citeer: ?Ik zal u kunnen verrassen. Het is mijn bedoeling om het eind februari in te dienen in het parlement. Ik weet dat het dan krokusvakantie is, maar het zal op die manier toch begin maart kunnen worden geagendeerd. U hebt daarover mijn woord en mijn engagement. We vinden het namelijk heel belangrijk dat er in dit parlement een politiek-maatschappelijk debat wordt gevoerd.?

Ik heb hierop het volgende geantwoord: ?Ik ben uiteraard zeer tevreden met uw engagement. U stelt dat we uw woord hebben en dat u eind februari de meerjarenplanning zult indienen. Ik blijf echter een beetje op mijn honger, omdat u niet kunt zeggen welke richting de studie zal uitgaan?. Hierop heeft de minister haar voornemen nogmaals herhaald. Ik citeer opnieuw: ?Het plan wordt eind februari ingediend. Sneller konden we echt niet zijn. Ik ga ervan uit dat het plan dan snel kan worden gedrukt en kan worden besproken in deze commissie.?

Ik treed de stelling van de heer Caron bij dat we het stuk al kunnen bespreken, los van het feit dat er ondertussen nog een aantal adviezen binnenlopen. Het is niet de eerste keer dat we ontwerpen van decreet bespreken en dat het advies van de Raad van State nog niet binnen is. Hier gaat het over een advies van een raadgevend comité, wat van een minder zwaarwichtige aard is dan een advies van de Raad van State.

Mevrouw de minister, ik zou hier graag duidelijkheid over hebben. Ofwel hebt u zich toen vergaloppeerd en zou het u sieren als u zou zeggen dat u voorbarig bent geweest, ofwel hebt u de raad gekregen niet te vlug te gaan en het een beetje tegen te houden. Dan moeten we daar ook duidelijkheid over krijgen.

We gaan naar een verkiezingsperiode, en in debatten zullen we hier vragen over krijgen. Ik wil er klaarheid over om te kunnen antwoorden. Ik ga niet naar een debat waar ik moet zeggen dat ik een antwoord heb gekregen, maar er verder niets meer over weet.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: Mijnheer Caron, voor alle duidelijkheid: het is 4 miljoen euro en geen euro meer of minder. Binnen die krijtlijnen is alles mogelijk. Als we uitkomen op berekeningen die wat hoger zijn, dan moeten we het verder verfijnen om binnen het budget te blijven. Voor mij is het belangrijk dat het van start kan gaan over een paar weken, binnen die krijtlijnen. We doen er alles aan om zo te kunnen landen.

Wat betreft de vraag over het plan, is mijn antwoord niet minder kort en krachtig dan een paar weken geleden. Alleen zijn er adviezen van het raadgevend comité. U kunt zeggen dat die adviezen ook later kunnen komen, maar het is juist de bedoeling een eindstuk te maken dat rekening houdt met die adviezen. Dat engagement blijft.

U zegt dat ik me hebt vergaloppeerd in de timing. Dat zal wel zo zijn. We zijn vandaag 10 maart. Het is de bedoeling een antwoord te geven aan de vraag van het parlement en dus het werkstuk van het VAPH voor te leggen, net zoals dat de bedoeling was met de visietekst over de bijzondere jeugdzorg. Dat zijn twee zaken waar ik persoonlijk geen enkele verdienste aan heb, het zijn niet de plannen van minister Heeren. Het zijn plannen die zijn voorbereid binnen de administratie, maar waarvan het belangrijk is dat er een maatschappelijk debat over wordt gevoerd en waarbij ik hoop dat er over de partijgrenzen heen een modus vivendi in kan worden gevonden.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

 

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over het experiment met persoongebonden budgetten

Vraag om uitleg over steun aan de media

Ingediend op februari 19th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Carontot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de financiële steun aan de media

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Ik stel mijn vragen naar aanleiding van de crisis in de mediawereld. Mijn aandacht gaat in eerste instantie, maar niet uitsluitend uit naar de schrijvende pers.

Mijnheer de minister-president, welke financiële middelen worden aan de pers verstrekt? Worden daar al dan niet kwalitatieve criteria aan verbonden?

In de discussie over de problemen met de pers wordt meestal niet gepleit voor extra financiële middelen voor de pers, maar wel voor al dan niet geoormerkte of zelfs helemaal geen middelen of andere voorwaarden en omkaderende maatregelen of wat dan ook.

Welke financiële overheidssteun krijgen de media? Op welke manier krijgen zij die steun? Zijn er kwalitatieve voorwaarden verbonden aan die financiële steun?

De voorzitter: Minister-president Peeters heeft het woord.

Minister-president Kris Peeters: Mijnheer Caron, ik heb dat allemaal voor u opgelijst. Ik kan het voor u voorlezen met zachte stem. Maar misschien is dat niet nodig en kan ik het u meegeven – waarvoor dank. Ik zal het uitgebreide antwoord aan het commissiesecretariaat overmaken, zodat het als bijlage bij dit antwoord kan worden gevoegd.

Wij zijn nu volop de Staten-Generaal voor de media aan het voorbereiden. Wij hebben dit twee weken uitgesteld omdat er op hetzelfde ogenblik dat wij een en ander wilden organiseren, 5 maart 2009, een aantal belangrijke discussies en seminaries plaatsvinden. De datum ligt nu vast op 19 maart 2009. Een van de vragen die daar zeker aan bod kunnen komen, is of wij bijkomende voorwaarden kunnen koppelen aan het verlenen van steun. U hebt gelijk: de geschreven pers vraagt geen extra subsidies, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Wallonië. In de contacten die ik had, werd gesuggereerd dat er bijvoorbeeld bij het verlenen van steun zou worden gewerkt met standaardcontracten voor de persfotografen.

Dat debat kan zeker aan bod komen in die Staten-Generaal. De decreten van de Franse Gemeenschap maken duidelijk dat men daar voorwaarden koppelt aan steun. Misschien kunnen wij daar ook eens over spreken. In Wallonië zit men nog in het stadium dat wij al achter ons hebben gelaten. Zij verlenen nog massaal steun aan de geschreven pers, ik denk iets meer dan 7 miljoen euro. De vraag bestaat om dat nog te verhogen. Bij ons vraagt de geschreven pers niet uitdrukkelijk om meer geld.

Niet alleen hier, maar ook in Frankrijk en Nederland en in andere landen wordt zeer pertinent gesteld dat een mediaproduct geen product is als een ander. Het gaat hier niet om de productie van bijvoorbeeld schoenen. Een mediaproduct is een belangrijk element in onze democratische rechtsstaat. Er moet in de media pluriformiteit aanwezig zijn. De media moeten voldoende onafhankelijk en kwaliteitsvol kunnen werken.

De vraag is dus in welke mate de overheid in deze tijden kan of moet interveniëren om dat veilig te stellen. Dat is een heel delicate discussie. Wat is kwaliteit? Wat is onafhankelijkheid? Als wij als overheid zouden tussenkomen om de onafhankelijkheid te garanderen, is de onafhankelijkheid in gevaar. Democratisch gehalte en pluriformiteit zijn misschien iets gemakkelijker te definiëren, maar ook dat is moeilijk. De titel Het Volk is verdwenen, niemand heeft daar echt om gekraaid. Mocht de titel De Morgen verdwijnen, dan zouden wij een andere situatie hebben. Ik geef hier maar enkele gedachtegangen mee.

Een laatste element is dat ook in het medialandschap de efficiëntie en de rentabiliteit heel nadrukkelijk aanwezig zijn. In Vlaanderen werden al heel wat zaken gerealiseerd door inefficiënties weg te snijden. De vraag is hoever je kunt gaan in de efficiëntie zonder de kwaliteit en de onafhankelijkheid aan te tasten. Ook dat is een heel gevoelig debat. Ik ga ervan uit dat iedereen op die Staten-Generaal aanwezig zal zijn en daar een inbreng kan doen in de verschillende werkgroepen die wij daar zullen organiseren.

U bent hartelijk welkom. Mijnheer de voorzitter, ik zal de hele commissie uitnodigen.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

Minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid

Vraag om uitleg nr. 552 van de heer Bart Caron betreffende de financiële steun aan de media.

 

Hoeveel financiële overheidssteun krijgen de verschillende media?
Op welke manier krijgen zij deze financiële steun?
Zijn er ook kwalitatieve voorwaarden waaraan de media moeten voldoen om financiële steun te krijgen?

Antwoord vraag 1:

Met de geschreven perssector werd een nieuw protocol afgesloten voor de duur van 3 jaar dat in werking trad op 1 januari 2008. De looptijd van het protocol is ten hoogste twee keer stilzwijgend verlengbaar met één jaar. Vanaf 2008 wordt per koepelvereniging een subsidie toegekend voor het opzetten van gemeenschappelijke opleidingsprojecten die alle aangesloten uitgevers ten goede komen.
De Vlaamse Regering stelt hiervoor jaarlijks een bedrag van minimaal 1.000.000 euro ter beschikking dat onder de (4) verschillende koepelverenigingen wordt verdeeld a rato van het aantal journalisten dat binnen hun (deel)sector in vast dienstverband tewerkgesteld is. Aan elke koepelvereniging wordt hierbij een basisbedrag van 35.000 euro gegarandeerd.

De rest van het beschikbare bedrag wordt voor 2008 als volgt verdeeld:

Vlaamse Dagbladpers: 63%
Federatie van Belgische Magazines: 30%
Unie van Uitgevers van de Periodieke Pers: 3,5%
Vereniging van Uitgevers van de Katholieke Periodieke Pers: 3,5%

Voor 2009 is eveneens een bedrag van 1.000.000 euro opgenomen in de begroting Media.

Aandachtspunt van het nieuwe protocol met de geschreven perssector is dat een of meerdere gemeenschappelijke opleidingsprojecten zullen worden uitgewerkt in samenspraak met de vertegenwoordigers van de geschrevenperssector waarbij alle thema’s van berichtgeving aan bod kunnen komen. De buitenlandberichtgeving zal daarenboven een belangrijk onderdeel vormen van de aangeboden opleidingsprojecten.

Volgende verbintenissen vanwege de Vlaamse geschrevenperssector werden opgenomen in het protocol:

De Vlaamse geschrevenperssector verbindt zich ertoe om haar leden op de hoogte te houden van de maatregelen die de Vlaamse Regering neemt in het kader van het protocol.
De Vlaamse geschrevenperssector rapporteert jaarlijks over de stand van zaken en de bereikte effecten van de gemeenschappelijke opleidingsprojecten.
De Vlaamse geschrevenperssector ondersteunt de werking van de “Raad voor Journalistiek” en draagt actief bij tot de initiatieven ter bevordering van de zelfregulering omtrent de journalistieke beroepspraktijk en de journalistieke beroepsethiek.

Het project Kranten in de Klas wordt ook dit schooljaar verdergezet, en is sinds het ontstaan al erg uitgebreid. Oorspronkelijk was de actie gericht op scholieren uit het secundair onderwijs. Hen laten kennismaken met de Vlaamse dagbladen als informatiebron was dé hoofddoelstelling bij de opstart van dit project. Niet alleen wou men het lezen van kranten bevorderen, men wou ook bijdragen tot de vorming van kritisch geïnformeerde burgers. Intussen werd de doelgroep uitgebreid naar leerlingen uit het lager onderwijs en studenten uit volwassenenonderwijs en inburgeringstrajecten. Nieuw dit schooljaar is het gebruik van een digitale krantenmaker als onderdeel van het educatief pakket.
Voor 2009 is een bedrag van 1.259.000 euro opgenomen in de begroting Media.

 

De steun aan kwaliteitsvolle journalistiek blijft eveneens een belangrijk aandachtpunt en dit door middel van structurele subsidies aan onder meer het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek (250.000 euro), de Vlaamse Vereniging voor Beroepsjournalisten (VVJ) (248.000 euro) en daarbij horend de Raad voor de Journalistiek. Het Fonds Pascal Decroos is erg gedreven in zijn werkzaamheden wat betreft het toekennen van beurzen ter bevordering van bijzonder journalistiek werk en zet zich met veel enthousiasme in voor het WOB-project. Deze site biedt een overzicht van alle Vlaamse regelgeving inzake openbaarheid van bestuur. De informatie zal ook worden uitgebreid met federale en Europese regelgeving, wat van deze site een unieke bron van informatie maakt, voor journalisten in het bijzonder, maar ook de gewone burger kan op deze site terecht voor gegevens in verband met openbaarheid van bestuur. De totale subsidie voor de VVJ voor 2008 bedroeg 248.000 euro en werd als volgt ingedeeld:
– Raad voor Journalistiek: 90.000 euro

– Pensioenen: 54.540 euro

– werking: 103.460 euro

 

Ook andere initiatieven uit het veld worden ondersteund door toekenning van projectsubsidies. Voor 2009 is er nog geen zicht op welke projecten in aanmerking zullen komen voor projectsubsidie. In de begroting Media is hier voor 2009 een bedrag van 362.000 euro opgenomen.

Antwoord vraag 2

De financiële steun wordt gegeven in de vorm van subsidies. Deze worden elk jaar in de begroting ingeschreven. Voor de details van de bedragen verwijs ik naar het antwoord op vraag één.

Antwoord vraag 3

De subsidies die de Vlaamse Regering vandaag ter beschikking stelt van de geschreven pers, zijn aan een aantal voorwaarden gekoppeld.

Subsidies in uitvoering van het protocol met de geschreven perssector kunnen enkel dienen ter ondersteuning van de in het protocol opgelijste engagementen van de Vlaamse Regering: ondersteuning van gemeenschappelijke opleidingsprojecten waarbij alle thema’s van berichtgeving aan bod kunnen komen, en waarvan buitenlandberichtgeving een belangrijk onderdeel vormt. Subsidies worden enkel uitgekeerd op basis van goed onderbouwde projectvoorstellen die tegemoet komen aan de doelstellingen van dit nieuwe protocol.
Subsidies voor Kranten in de Klas worden enkel uitgekeerd op basis van een overeenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Dagbladpers waarin de wederzijdse engagementen precies omschreven zijn. Deze overeenkomst wordt elk jaar opnieuw gesloten.
Subsidies voor Fonds Pascal Decroos en de VVJ zijn structureel.
Eventuele projectsubsidies worden enkel uitgekeerd op basis van een grondig onderbouwd dossier en correcte afrekeningen.

 

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over steun aan de media

boek

Klik hier om het boek te downloaden


'Vanop de Frontlijn, Reflecties op het Vlaamse Cultuurbeleid' - Bart Caron en Guy Redig, Uitgeverij Vrijdag, april 2019




Bart Caron met contrabas (foto: Viviane Decock)

 

Nieuws

Vlaams parlementslid Bart Caron (Groen) stopt met actieve politiek

We moeten af van ‘middeleeuwse’ overdracht van jachtrechten

Alternatieven voor dierproeven

Het ‘kleine’ parlementaire werk. Recente voorbeelden: Geluidshinder kusttram – Hakhoutbeheer – Restauratiepremies Onroerend Erfgoed – Beschermde landschappen

Ketnet wil zender voor allerkleinsten, “Legitieme vraag en begrijpelijke ambitie”

Gereglementeerde boekenprijs unaniem goedgekeurd door Vlaams parlement

Wat liep er fout met de bescherming Villa Slabbinck? (Brugge)

Groen verwelkomt Bellegemse windmolens, maar vraagt ‘windplan’ voor regio Kortrijk

Groen wil geen sloop hoekhuis Kasteelkaai-Belfaststraat.
Hoog tijd voor een Kortrijkse visie op erfgoed!

Woede van boeren terecht, maar alleen ander landbouwmodel geeft boeren een zekere toekomst.

Provinciebestuur W-Vl verliest vele (culturele) instellingen

Bart Caron : “Overdracht cultuurbevoegdheden provincies is een wangedrocht !”

Leve Mest-Vlaanderen

Nog geen bescherming poldergraslanden

Nog redders aan de kust?

Brugge weert plooifiets uit overheidsgebouwen

De Leie of het Kanaal naar Roeselare: Groen wil meer binnenvaart

Kortrijk Airport, milieuvergunning aangepast?

Wanneer faire prijzen voor landbouwproducten?

Kortrijk heeft de bus gemist

Burgerkabinet ontslaat Gatz niet van plicht om al bestaande inspraak te versterken

Steeds meer monumenten wachten op broodnodig onderhoud. Ondertussen verkrotten ze

Freya Piryns voorgedragen als vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de VRT

Regering krimpt beloofde natuurgebieden langs de Leie sterk in

Bruggen in Kortrijk, werkende verlichting op de fietspaden is een brug te ver…

LAR-zuid, woordbreuk van de stadscoalitie

Informatie, diverse sporten en cultuur moeten prioriteit VRT blijven

‘Gemeenteraad is wachtzaal voor wie schepenambt wil’

Persmededeling: Groen maakt werk van versterking West-Vlaamse open ruimte.

Persbericht: 5 Groene werven voor een impuls in West-Vlaanderen.