bartcaron.be

Vraag om uitleg over de publiekrechtelijke archieven

Ingediend op februari 17th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over een Vlaams publiekrechtelijk-archiefdecreet

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de publiekrechtelijke archieven

De voorzitter: De heer Vandenbossche heeft het woord.

De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de minister, mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, op 27 maart 2007 stelde ik de toenmalige Vlaamse minister van Bestuurszaken, de heer Geert Bourgeois, een vraag om uitleg over de noodzaak van een publiekrechtelijk-archiefbeleid in Vlaanderen.

Ik begon met hem eraan te herinneren dat het om een dossier ging dat al vele jaren meegaat. Ik heb in deze commissie diverse initiatieven genomen, samen met onze betreurde collega Chris Vandenbroeke. Jammer genoeg is alles wat ik toen stelde, nog maar eens twee jaar later, nog steeds zeer actueel. We zijn nog altijd niet veel verder geraakt. Ik zal straks dieper ingaan op de huidige evolutie op het federale niveau. In de Senaat is ondertussen, net als twee jaar geleden, een wetsvoorstel ingediend dat de achterhaalde aspecten van de Archiefwet van 1955 zou oplossen, maar dat ook, nog steeds bij gebrek aan een publiekrechtelijk-archiefdecreet in Vlaanderen, de facto betekent dat de gewesten en gemeenschappen op een achterhaalde manier onder de federale Archiefwet zouden ressorteren.

Uw voorganger en ik waren het erover eens – en dat gebeurde niet zo vaak – dat Vlaanderen hier zijn verantwoordelijkheid zou nemen en dat men werk zou maken van dat archiefdecreet. Er leek zowaar schot in de zaak te komen, toen er een studieopdracht kwam vanuit de IVA Kunsten en Erfgoed voor een proeve van Vlaams Archiefdecreet bij de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen (VVBAD). Dit lijkt me een prima aanzet te zijn om het debat hierover te voeren. Ik zou zelfs graag die proeve, weliswaar aangepast, als voorstel van decreet indienen.

Mijnheer de minister-president, ondertussen is mijn vraag een beetje achterhaald. Bij de federale overheid ging het sneller dan gedacht. In het wetsontwerp, dat twee weken geleden in het federale parlement is ingediend, wordt het wetsvoorstel-Destexhe van de vorige legislatuur hernomen. Ook daarover heb ik het overigens in 2007 gehad. Toen ik nog gemeenschapssenator was, heb ik er zelfs een amendement op ingediend om dat Vlaams publiekrechtelijk-archiefbeleid tot stand te brengen.

In het wetsontwerp worden verschillende dringende aspecten geregeld, zoals de verkorting van overbrenging en de openbaarheidstermijn. Het grote probleem is echter dat dat ontwerp geen oog heeft voor de institutionele situatie in België anno 2009.

Ik volg de logica die de VVBAD huldigt. Een nieuwe wet moet toelaten dat ieder niveau zijn verantwoordelijkheid inzake de archiefzorg en het beheer kan opnemen. Het wetsontwerp dat nu is ingediend, heeft zeer verstrekkende gevolgen voor Vlaanderen. Het gevolg is, als ik het goed lees, dat Vlaamse openbare besturen na 30 jaar hun archief moeten overdragen aan het rijksarchief. De gewesten en gemeenschappen zouden eveneens onder die federale Archiefwet ressorteren.

Mijnheer de minister-president, ik zal mijn vragen niet herhalen. Wel heb ik een bijkomende vraag. Is het aan het federale niveau om een regeling te treffen dat openbare besturen hun archief ´moeten´ overdragen? Volgens mij moet in de tekst staan dat ze dat ´kunnen´ doen.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mijn collega heeft al het belangrijkste gezegd. Ik wil er nog wel iets aan toevoegen. Wij vormen het enige bestuursniveau in dit land dat nog geen eigen regeling heeft uitgewerkt voor het eigen archief. De Franse Gemeenschap heeft er een, net zoals het Waalse Gewest. Gisteren heeft ook het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bij ordonnantie een regeling aangenomen. De federale overheid beschikt, bij wijze van spreken, al eeuwen over een eigen regeling, die nu wordt aangepast of waar men nu wijzigingen aan wil aanbrengen. Het is erg jammer dat die bij ons ontbreekt. Met een archief komt de eigen identiteit en het eigen bestaan tot uiting. Als we dan toch zo graag zeggen dat Vlaanderen bestaat, dan moeten we ook voor die Vlaamse archieven zorgen.

De heer Vandenbossche verwijst naar de proeve van Archiefdecreet, dat door de VVBAD werd opgemaakt. Het is recent ook in een boekje opgenomen. Ik verneem nu dat mijn collega het zal indienen als voorstel van decreet. Het bestaat. Het is gemakkelijk om het door te voeren. Het is het resultaat van de merkwaardige samenwerking tussen Anciaux en Bourgeois. U kunt zelf invullen wat ik bedoel met ´merkwaardig´. Het wordt breed ondersteund. Vreemd genoeg komt het er niet van. Ik wil er niet alleen voor pleiten om daar snel werk van te maken. Ik wil ook nog ondersteunen wat mijn collega daarnet heeft gezegd. De tekst die voorligt in de Kamer heeft weer de bedoeling om de bevoegdheid over de archieven van gewesten en gemeenschappen, voor zo ver er geen eigen regeling is, in te pikken. Of men dat nu wil of niet, het getuigt van onvolwassenheid als we daar zelf geen regeling voor treffen.

Ik wil hier geen oordeel uitspreken over het Rijksarchief. Ik hoop echter dat we in Vlaanderen op termijn een ietwat dynamischere archiefinstelling kunnen creëren voor de openbare archieven. Veel steden en gemeenten zijn verder geëvolueerd, beter georganiseerd dan de eigen Vlaamse overheid.

Mijnheer de minister-president, ik sluit me aan bij de vraag van mijn collega. Wat is de stand van zaken? Waarom wordt gekozen voor een samenwerking met het Algemeen Rijksarchief? Want daar komt het de facto op neer als er geen decreet is. Ik doe een warme oproep om daar vooralsnog werk van te maken. Ik onderstreep dat de archiefsector zelf helemaal op dezelfde lijn zit. Er is ook geen sprake van verdeeldheid over die zaak. Er is een grote eensgezindheid over de vraag dat Vlaanderen zijn bevoegdheid zou opnemen.

De voorzitter: De heer Van Hauthem heeft het woord.

De heer Joris Van Hauthem: Ik sluit me aan bij deze vraag.

Vandaag ligt in de Kamer effectief het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voor dat de Archiefwet zal veranderen. De Raad van State heeft daar een paar opmerkingen bij. De Raad van State stelt vast dat de bevoegdheid nog altijd voor een stuk verdeeld is. Toen de bevoegdheid inzake cultureel patrimonium van een gemeenschap werd overgedragen, werden daar aanvankelijk impliciet ook de archieven mee bedoeld.

Wat de organieke wetgeving betreft, zijn we nu bevoegd over gemeenten en provincies. Precies daaraan probeert men binnen de federale wetgeving te morrelen. Men probeert de ondergeschikte besturen van de provincies te verplichten hun archieven in het Algemeen Rijksarchief te deponeren. Eigenlijk kom het de federale wetgever niet langer toe om daar nog aan te morrelen. Bij gebrek aan een eigen regelgeving op Vlaams niveau zitten we daar echter in een patstelling.

Ik vraag me af waarom zo lang is gewacht met een Vlaams publiekrechtelijk-archiefdecreet. Daardoor heeft de federale wetgever nog altijd de mogelijkheid om daarin te legifereren, zelfs ondanks de opmerkingen van de Raad van State. Dit hebben we eerlijk gezegd gedeeltelijk aan onszelf te wijten.

De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.

De heer Kris Van Dijck: Ik sluit me aan bij deze vraag. Vanuit mijn fractie vraag ik om een eigen decreet uit te werken. Ik kijk met belangstelling uit naar het voorstel dat de heer Vandenbossche hier indient.

Deze problematiek is hier al vaker aangekaart. Een beleidsniveau dat zichzelf ernstig neemt, moet zijn volle verantwoordelijkheid nemen voor het eigen archiefbeheer. Hier ligt een belangrijke uitdaging. We zullen de voorstellen met belangstelling bekijken en steunen.

De voorzitter: Minister-president Peeters heeft het woord.

Minister-president Kris Peeters: Mijnheer Vandenbossche, de Vlaamse administratie heeft intensief voortgewerkt aan het ontwerp van decreet betreffende het publiekrechtelijk-archiefbeheer.

Op 14 september 2007 heeft de Vlaamse Regering beslist een werkgroep in het leven te roepen die een Vlaams publiekrechtelijk-archiefdecreet moest voorbereiden. In de schoot van die werkgroep werd samengewerkt met deskundigen uit het vakgebied. Zij moesten onderzoeken hoe het archiefbeheer bij de bestuursinstanties in Vlaanderen het best vorm kon krijgen. Bij dit traject zijn verschillende afdelingen van het departement Bestuurszaken, de Kanselarij, de Beroepscommissie inzake openbaarbeid van bestuur en het Agentschap Kunst en Erfgoed actief betrokken.

Er werd ook een heel grondige reguleringsimpactanalyse of RIA opgemaakt. Die heeft tot doel de beste regelgevingsopties te kiezen en uit te werken. Door middel van een uitgebreide omgevingsanalyse werden de huidige problemen in kaart gebracht en werd de complexe kwestie van de bevoegdheidsverdeling inzake archieven geanalyseerd. Voor elk probleemveld werden verschillende regelgevingsopties uitgewerkt met telkens een kwalitatieve en kwantitatieve berekening van de kosten, de baten en de effectiviteit. Ook de budgettaire consequenties van elke optie werden uitgebreid berekend.

Met deze voorbereiding is een goed werkinstrument beschikbaar om een gefundeerde beslissing te nemen over de wijze waarop het decreet moet worden ingevuld.

Uiteraard wil de Vlaamse Regering een ontwerp van decreet dat stevig wordt gedragen door de vele doelgroepen van het decreet. Daarom hechten de administraties en de Vlaamse Regering tijdens dit proces veel belang aan een uitgebreide en diepgaande consultatieronde. De VVSG, de VVP en de Vereniging voor Polders en Wateringen werden in het najaar 2008 geconsulteerd zodat zij hun advies konden uitbrengen over de voorliggende opties. Tegelijk werd een standpuntbepaling gevraagd aan de Werkgroep Lokaal Overheidsarchief bij de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen of VVBAD. Zij zijn allemaal op onze vraag ingegaan en hebben onze voorstellen diepgaand intern besproken. Pas half december 2008 hebben wij alle standpunten ontvangen en kon worden gewerkt aan de laatste stap.

Intussen is er niet stil gezeten. Parallel met de RIA werd een voorontwerp van decreet en een bijbehorende memorie van toelichting uitgewerkt voor alle opties zodat de keuzes snel kunnen worden gemaakt. Momenteel worden de laatste stappen gezet. Ik zal dit dossier binnenkort dan ook ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering kunnen voorleggen.

Mijnheer Vandenbossche, u hebt terecht benadrukt dat er een hele weg is afgelegd waartoe u ook zelf hebt bijgedragen. Binnenkort kunnen daarvan de vruchten worden geplukt.

U hebt het ook gehad over proeven voor een Vlaams publiekrechtelijk-archiefdecreet. Dat is het resultaat van een studieopdracht van het Agentschap Kunst en Erfgoed die werd toegewezen aan de VVBAD, de sectorvereniging van archieven, bibliotheken en documentatiecentra. Gedurende zes maanden werkte een begeleidingscommissie een proeve van decreet uit die midden januari 2008 werd opgeleverd. Tegen de zomer van 2008 verscheen een licht bijgewerkte versie in de reeks Archiefkunde.

Met deze proeftekst heeft de VVBAD een zeer verdienstelijke poging ondernomen om een werkbare decreettekst op te stellen. Ze heeft de noodzaak van een sluitend wetgevend kader voor het publiekrechtelijk-archiefbeheer zeer duidelijk aangetoond. Ze geeft eveneens het belang aan om het beheer van de volledige levenscyclus van archiefstukken te regelen en de verantwoordelijkheid van de bestuursinstanties te benadrukken.

Tot slot wijst ze op de meerwaarde van het op termijn openstellen van archieven voor de burger. Het spreekt voor zich dat wegens de uiterst complexe juridische kwesties de proeftekst geen kant-en-klare decreettekst is. De tekst is met zeer veel aandacht gelezen door de werkgroep die met deze opdracht werd belast door de Vlaamse Regering. De proeftekst vormde op inhoudelijk vlak een van de vertrekpunten voor de opmaak van het archiefdecreet. Ik laat het aan de wijsheid van deze commissie en de parlementsleden om hetzij nog even te wachten, hetzij zelf een initiatief in te dienen.

Mijnheer Caron, u vraagt waarom er is gekozen voor samenwerking met het Algemeen Rijksarchief in plaats van zelf onze bevoegdheid uit te oefenen. U verwijst indirect naar de beslissing van de Vlaamse Regering van 14 september 2007. Naast de oprichting van de werkgroep ter bevordering en voorbereiding van het Vlaams Archiefdecreet werd toen ook beslist om een voorstel tot samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse overheid en het Algemeen Rijksarchief op te maken. Dat voorstel had tot doel de samenwerking tussen de Vlaamse overheid en het Algemeen Rijksarchief optimaal te laten verlopen en afspraken over het archiefbeheer en de selectie en de vernietiging van stukken te codificeren.

Het is vanzelfsprekend altijd de bedoeling geweest om slechts een tijdelijk karakter te geven aan onze samenwerkingsovereenkomst, in afwachting van een Vlaams Archiefdecreet. De overeenkomst heeft enkel betrekking op de praktische afspraken over het archiefbeheer binnen de diensten van de Vlaamse overheid en doet geen afbreuk aan de intentie van de Vlaamse Regering om haar bevoegdheden inzake het publiekrechtelijk-archiefbeheer ten volle op te nemen.

De gesprekken tussen mijn diensten en het Algemeen Rijksarchief lopen, maar hebben tot op heden nog niet geleid tot een door beide partijen gedragen ontwerp van samenwerkingsovereenkomst.

Er is ook verwezen naar het voorstel van de heer Destexhe. Ook dat volgen we van zeer nabij. Dat wetsontwerp zou de bestaande Archiefwet wijzigen op een aantal punten. Het belangrijkste is de inkorting van de verplichte overdrachtstermijn naar het Rijksarchief voor de archieven van de federale staat, de gemeenschappen, de gewesten en de provincies van 100 naar 30 jaar. Een KB kan het toezicht van de algemeen rijksarchivaris nader bepalen.

Mijnheer Van Hauthem, u hebt verwezen naar de opmerkingen van de Raad van State. Onze juridische diensten volgen dit ook van zeer nabij op. Zij hebben me bevestigd dat de gemeenschappen de bevoegdheid hebben over het eigen cultureel patrimonium, zijnde archieven die geen onmiddellijk nut meer hebben voor de overheden die zij hebben gevormd. De gewesten blijven bevoegd voor de archieven van de gemeenten en provincies. De federale overheid blijft bevoegd voor de eigen federale bevoegdheden zoals openbare orde en de registers van de burgerlijke stand.

De beoogde wijzigingen van de Archiefwet hebben dus enkel betrekking op de federale bevoegdheden. Er wordt niet geraakt aan de gemeenschaps- of gewestbevoegdheden. De memorie van toelichting bij het wetsontwerp maakt ook duidelijk dat het niet de bedoeling is afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten.

De juridische diensten hebben er wel op gewezen dat deze wetswijziging niet echt bijdraagt tot juridische duidelijkheid, maar strikt genomen blijft dit wetsontwerp binnen de federale bevoegdheden. Toch zijn de gestelde vragen terecht. Er moet een dynamiek komen. De tijd dringt om een eigen Vlaams Archiefdecreet op te stellen.

Tot 7 maart kunnen er ontwerpen van decreet worden ingediend. Ik neem aan dat daar eventueel afwijkingen op mogelijk zijn, gezien het belang van deze vraag.

De voorzitter: De heer Vandenbossche heeft het woord.

De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord.

Of de bepalingen uit het oude wetsvoorstel bevoegdheden overschrijden, is een andere discussie, maar het gaat wel heel ver voor de gewesten en de gemeenschappen.

Ik heb er geen probleem mee dat er nog een ontwerp van decreet zou worden ingediend voor 7 maart of iets later, als de parlementaire agenda dit toelaat. Dat zal niet moeilijk zijn, want ik ben eigenlijk van plan om een voorstel van decreet in te dienen. Als u dan nog een ontwerp van decreet wilt indienen, dan hebt u daarvoor alle tijd. U kunt het voorstel van decreet zelfs amenderen. Dat lost alle timingproblemen op.

Ik ben zelfs nog enthousiaster om het voorstel van decreet houdende een Vlaams publiekrechtelijk archief in te dienen. Dat lost uw problemen en de mijne op. Zoals u weet, pluk ook ik graag de vruchten van de vele jaren waarin we over dit dossier hebben gediscussieerd.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Ik wil zeggen dat de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen (VVBAD) die ook de proeve van publiekrechtelijk-archiefdecreet heeft geschreven, in een brief aan alle federale parlementsleden en aan de Vlaamse volksvertegenwoordigers die deze thematiek volgen, zelf een voorstel van amendement op die wet houdende diverse bepalingen schrijft, omdat men zeer ongerust is over de bevoegdheid die in de ontwerptekst is opgenomen.

Men wil dat het Rijksarchief ook voor de gemeenschappen, gewesten en gemeenten kan ageren, indien er een akkoord over is. In die mogelijkheid wordt voorzien, en dat is niet slecht – je weet maar nooit wat er gebeurt. Maar de dwingende bepaling moet er in ieder geval uit. De VVBAD meent dat uit de tekst is af te leiden dat het om een terugname van bevoegdheden gaat. Dat staat in hun begeleidend schrijven. Je kunt niet zeggen dat de VVBAD tot de club van flaminganten behoort, maar ze behartigt de belangen van de organisatie en van archiefdiensten. Ik zou dus willen pleiten voor zeer grote voorzichtigheid.

Het is jammer dat het zo lang duurt. Het spreken over een samenwerkingsovereenkomst in afwachting van een eigen regeling tussen het Rijksarchief en de Vlaamse overheid, duurt nu ook al meer dan twee jaar. Het is weer een bewijs om meer vaart te zetten achter een eigen regeling.

Dit voorstel is mooi uitgewerkt door de VVBAD. Het is misschien niet perfect, maar het bevat maar 22 artikelen. Het toont aan dat goede regelgeving niet noodzakelijk lang en uitgebreid moet zijn. Eigenlijk zouden we nog voor het reces tot een oplossing moeten komen.

De voorzitter: De heer Van Hauthem heeft het woord.

De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, ik heb nog een klein vraagje. Wat zijn de struikelblokken in de onderhandelingen of in de gesprekken met het Rijksarchief om – volgens uw woorden – tot een tijdelijke samenwerking te komen in afwachting van een eigen regeling? U zegt dat het al twee jaar duurt, maar u hebt eigenlijk niet gezegd hoe het komt dat het zo lang duurt en dat er geen akkoord tot samenwerking komt, want van een echt ´samenwerkingsakkoord´ kan ik hier niet spreken.

In feite belooft u dat u nog voor het reces met een decreet komt. De Raad van State is daarin nogal dubbelzinnig en zegt dat het een gedeelde bevoegdheid is. Als we de VVBAD mogen geloven, dan huiveren ze voor het verplicht maken van het openen van archieven door gemeenten. Ze willen de mogelijkheid open laten.

De heer Bart Caron: De VVBAD wil dat de Vlaamse overheid die bevoegdheid opneemt, tenzij er door omstandigheden opnieuw vertraging zou zijn.

De heer Joris Van Hauthem: En dat men niet in een soort juridisch vacu?m terechtkomt. Het is juist hun bekommernis dat de federale overheid omwille van een juridisch vacu?m, de zaak weer naar zich toetrekt en een verplichting oplegt. Het is dan nog maar de vraag of uw decreet de diverse bepalingen – de Archiefwet in feite – zal opheffen of niet. Het wordt dus tijd dat u ermee voor de dag komt.

Maar hoe komt het dat de gesprekken met het Rijksarchief zo stroef verlopen en dat er nog altijd geen overeenkomst is?

Minister-president Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, ik heb er geen enkel probleem mee als we sneller tot een resultaat komen met een voorstel dan met een ontwerp. Als dit een mogelijkheid is, wil ik er zeker eens over spreken. Het is belangrijk om zeer snel te handelen en zaken te laten vooruitgaan. U weet dat een ontwerp nog naar de Raad van State moet na goedkeuring door de Vlaamse Regering. Ik ben nogal voor resultaat. (Gelach)

De heer Joris Van Hauthem: Als we morgen een belangenconflict tegen de diverse bepalingen indienen, dan komen we misschien een stap verder.

Minister-president Kris Peeters: Morgen is er het grote debat, niet vandaag.

U vraagt hoe het komt dat het samenwerkingsakkoord nog niet is gefinaliseerd. Er zijn geen specifieke struikelblokken. Het is de traagheid van bepaalde besluitvorming en de tijd die voor sommige dingen nodig is. Maar er is geen directe aanwijzing om te zeggen dat het kalf daar gebonden ligt. Ik betreur dat.

Ik begrijp dat alle collega´s hier, over de partijgrenzen heen, snel tot actie willen komen en tot een decreet willen komen om veel op te lossen. Mijn traject, met alle inspanningen die daaraan verbonden zijn, is zo goed als gefinaliseerd. Ik sta open om de finalisering van een decreet te versnellen en om na te gaan of alle procedures wel nodig zijn. Een beter aanbod kan ik vandaag niet doen.

De heer Dany Vandenbossche: Ik word steeds maar enthousiaster over het aanbod van de minister-president. Ik denk dat alle mogelijkheden nu openliggen en dat het de snelste weg is om een voorstel van decreet in te dienen. De minister-president kan dat amenderen. Ik zal hem blindelings volgen.

De vraag of er al dan niet een belangenconflict moet zijn, is een andere vraag waarover ik me eigenlijk niet durf uit te spreken met de huidige bepalingen. We zouden beter snel zelf een voorstel van decreet opstellen in plaats van opnieuw een procedure in gang te steken.

De heer Joris Van Hauthem: Het ene sluit het andere niet uit.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over de publiekrechtelijke archieven

Vraag om uitleg over de vorming van welzijnswerkers

Ingediend op februari 17th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de vorming van welzijnswerkers

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het sociaal-culturele werk werd in het verleden heel breed ondersteund qua vorming. Er worden nu nog veel doelgroepen uit de welzijnssector mee ondersteund inzake hun educatieve of sociaal-culturele werking. Denk aan de vorming voor personen met een handicap. Maar daar gaat mijn vraag helemaal niet over en ik wil daar geen komma van afdoen of aan veranderen.

Wat me opvalt, is dat een aantal organisaties uit de welzijnssector zelf aan de bel trekken inzake de vorming van hun eigen medewerkers. Het heeft inderdaad iets te maken met een evolutie in het sociaal-culturele werk. De formele educatie of beroepsgerichte vorming die sommige organisaties op zich namen en waarvoor ze werden gesubsidieerd, vertoont een neergaande tendens. Op zich bestaat er een zeer duidelijke taakverdeling. Het sociaal-culturele werk staat in voor de non-formele educatie, de niet-beroepsgerichte vorming, de vrijetijdsvorming, de levensbrede vorming. Daartegenover staat de beroepsgerichte vorming -en dan spreken we van levenslange vorming.

In 2007 heeft de Vlaamse overheid in 70.000 vormingsuren geïnvesteerd die niet arbeidsgerelateerd zijn, dus in het sociaal-culturele werk, voor een behoorlijk bedrag van meer dan acht miljoen euro. Dat is maatschappelijk relevant. Ik doe daar niets aan af.

In schril contrast daarmee staat de geringe steun die de overheid biedt aan organisaties uit de welzijnssector die semi-professionelen en professionelen in de sociale sector willen vormen. Het gaat over organisaties als Zorg-Saam of VCOK (VormingsCentrum voor Opvoeding en Kinderopvang), die sinds jaren vorming aanbieden aan diverse medewerkers, in de kinderopvang bijvoorbeeld, en terecht als sociaal-cultureel vormingswerk werden gesubsidieerd vanwege de aspecten persoonsvorming en maatschappelijke visie op opvoeding. Zij dreigen naar verluidt uit de boot te vallen omdat de regeling van het decreet op sociaal-cultureel vormingswerk de formele vorming uitsluit. Maar het blijft een belangrijke opleiding.

Daarnaast zijn er nieuwe organisaties ontstaan, die vorming aanbieden en die niet in het decreet op sociaal-cultureel vormingswerk zijn opgenomen, zoals Upgrading. Zij worden op geen enkele wijze door de overheid ondersteund. Het gaat wel degelijk over arbeidsgerelateerde vormingsuren. Ze ondersteunen de beleidslijnen van de overheid. Ze voeren veranderingen die het beleid wil, in de praktijk uit. Dat vereist specifieke competenties en bijscholing van al hun medewerkers in al die welzijnssectoren.

Tegelijk zijn er allerlei vormen van cheques waarmee ook bedrijven worden gesubsidieerd, om voor hun medewerkers levenslange vorming aan te bieden. Dat zijn vrij grote portefeuilles, en terecht overigens. Merkwaardig genoeg zit de welzijnssector hier geprangd tussen het sociaal-cultureel werk en de bedrijven. Daardoor valt een deel van die vormingsuren uit de boot.

Gelet op de complexiteit van het welzijnswerk, de evoluties en de snelle veranderingen, zou het goed zijn om voldoende vorming te kunnen aanbieden aan die welzijnswerkers, en dit op professionele wijze. Mevrouw de minister, u of de minister van Werkgelegenheid moet de voortgezette vorming voor de medewerkers mogelijk maken.

Mevrouw de minister, waarom worden er vanuit uw departement vandaag geen subsidies gepland voor vorming die wel arbeidsgerelateerd is in de welzijnssector? Wordt er gewerkt aan een nieuw legistiek kader? Waarom worden vzw’s uitgesloten van het gebruik van de KMO-portefeuille?

Dit laatste punt heb ik nog niet toegelicht. Alleen profitorganisaties kunnen daarvan gebruik maken, vzw’s kunnen daar geen beroep op doen. Tussen een economische en een sociaal-culturele maatregel is er een kloof van aanbieders die uit de boot vallen. Die moeten dan commerciële, dure tarieven aanrekenen om hun medewerkers te vormen.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: Mijnheer Caron, er worden wel subsidies gepland voor arbeidsgerelateerde vorming, maar die zitten vervat in een totale subsidie voor de social-profitorganisatie. In het kader van een kwaliteitsbeleid wordt aan iedere erkende, maar ook gesubsidieerde voorziening gevraagd om een beleid te voeren inzake vorming, training en opleiding. In die zin worden de social-profitorganisaties geresponsabiliseerd om een vormings-, trainings- en opleidingbeleid (VTO-beleid) te voeren in hun organisaties.

In het kader van het Vlaams intersectoraal akkoord van social-profitorganisaties van 6 juni 2005 zijn heel specifieke subsidies gepland voor het voeren van een VTO-beleid. Vanaf 2006 is er jaarlijks een budget van 40 euro per voltijdequivalent (VTE) beschikbaar. Dat neemt elk jaar toe tot 200 euro per VTE. Dat is het bedrag dat in 2010 zal worden uitbetaald. Met andere woorden, er zal dan 15,6 miljoen euro ter beschikking worden gesteld voor managementondersteuning in de hele social-profitsector.

Daarnaast worden nog een aantal ondersteuningsstructuren gesubsidieerd voor onder meer het organiseren van vormingen voor de sectoren waaraan ze ondersteuning moeten bieden. Ik denk bijvoorbeeld aan het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, maar ook de Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), het vormingscentrum van de OCMW’s, en ook het Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding (VIVO) in de social-profitsector. Die vzw ontvangt subsidies van de Vlaamse overheid, net om de opleidingen in die sector te organiseren. Minister Vandenbroucke is bevoegd voor het opvolgen van het sectorconvenant dat met het VIVO is afgesloten.

Op de vraag of er een legistiek kader komt, moet ik negatief antwoorden. Op dit ogenblik wordt daar absoluut niet aan gewerkt. De kmo-portefeuille is één van de instrumenten van het economisch ondersteuningsbeleid. Dat staat in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschapsbevordering. Die steunmaatregel is vooral gericht op het verbeteren van de huidige, maar ook toekomstige bedrijfsvoering bij zowel de kleine, als de middelgrote ondernemingen. De vzw’s kunnen met andere woorden geen subsidies aanvragen. Die materie behoort tot de bevoegdheid van minister Ceysens.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, u kiest voor een andere benadering. De organisaties krijgen middelen om te investeren in vorming voor hun medewerkers. Anderzijds worden bepaalde organisaties beperkt gesteund. Die 40 euro die zal stijgen naar 200 euro in 2010 is voor managementondersteuning, en niet voor vaardigheden die te maken kunnen hebben met andere facetten van de job. Daarvoor kan men terecht bij de andere aanbieders die u hebt genoemd.

Minister Veerle Heeren: Dat klopt.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

 

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over de vorming van welzijnswerkers

Vraag om uitleg over gebruikersraden in instellingen voor personen met een handicap

Ingediend op februari 10th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de gebruikersraden in voorzieningen voor personen met een handicap

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er bestaat een wettelijke regeling voor de gebruikersraden in voorzieningen voor personen met een handicap. Er is een decreet over het Vlaams Fonds en een uitvoeringsbesluit dat dat verder preciseert. Men kan de wereld niet alleen veranderen bij wet, de mensen moeten ook nog mee willen. In het algemeen zijn wettelijke regelingen niet voldoende. Ze dwingen niet als vanzelfsprekend een overlegcultuur af in de voorzieningen. Ik mag niet veralgemenen. Zulke zaken hangen af van de mate waarin gebruikers geconsulteerd en betrokken worden in het bestuur van een voorziening. Dat hangt dan weer af van de wil en overtuiging van de directie en het bestuur. Er bestaan dus grote verschillen binnen de sector. We merken enige evolutie: zorgvragers nemen zelf meer het stuur in handen, niet alleen van hun eigen leven, ze willen ook meer betrokken worden bij hun voorziening.

In het geval van personen met een mentale handicap is dat een veeleer complexe zaak. Vaak moeten zij worden bijgestaan om die sturing te kunnen doen, door een vertrouwenspersoon of een familielid. Het compliceert de rol van de gebruikersraad in de voorziening. Hoe moet die werken? Wie moet de persoon met een handicap bijstaan? Mag die persoon zich laten bijstaan door een wettelijke vertegenwoordiger? Kan dat een familielid zijn? Bepaalde voorzieningen accepteren zonder problemen wettelijke vertegenwoordigers of familie. Maar dat is niet altijd zo. Er zijn zeer grote cultuurverschillen op het terrein.

In de meeste voorzieningen is er een familieraad, waarin de persoon met een handicap met de familie, de directie en het personeel kan overleggen. Ook dat overlegforum is wettelijk bepaald, maar ook daar zijn er grote verschillen in cultuur.

Ik beperk mijn vraag tot de gebruikersraad. Die is zeer belangrijk omdat die een spreekbuis is van de persoon met een handicap en omdat die het kanaal is naar de raad van bestuur, niet enkel naar de directie. De gebruikersraad mag een vertegenwoordiger aanduiden voor de raad van bestuur.

Men moet over een aantal gevallen advies vragen aan de gebruikersraad, zoals over de reglementen van de voorziening of de wijziging van het aanbod van de voorziening. Maar het blijft een advies waar het bestuur mee kan doen wat het wil.

Er is een groot verschil in cultuur tussen voorzieningen. Er is ook een groot verschil tussen vertegenwoordigers van personen met een handicap. Mij zijn de voorbije maanden enkele dossiers gesignaleerd van mensen die zeggen dat hun voorziening de gebruikersraad niet op een faire manier gebruikt. Men laat geen vertegenwoordigers toe van personen met een mentale handicap of men kauwt beslissingen voor zodat de vergadering wordt uitgehold. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) ziet erop toe en treedt ook op als het moet. Het is belangrijk dat er overal in Vlaanderen een goede regeling is voor de gebruikersraden.

Mijn eerste vraag gaat over de samenstelling van de gebruikersraden. Als er een voogd is die de wettelijke vertegenwoordiger is, kan die dan betrokken worden bij de gebruikersraad of kan hij uitgesloten worden? Onder welke voorwaarden kan dat? Mag dat al dan niet een personeelslid van de voorziening zelf zijn? In bepaalde gevallen duidt de voorziening zelf een vertrouwenspersoon van een persoon met een mentale handicap aan in de gebruikersraad. Dat is misschien goed bedoeld, maar toch paternalistisch. Het kan ook leiden tot belangenvermenging.

Zou, gelet op de groeiende inbreng van de zorgvrager zelf, de inspraak in voorzieningen niet dwingender georganiseerd moeten worden dan vandaag? Het is nu enkel vrijblijvend advies. Het zou logisch zijn dat het uitvoeringsbesluit wordt geactualiseerd, onder andere met een procedure over de wijze waarop de directie op adviezen van de gebruikersraad antwoordt, met een verplichting om alle documenten een publiek karakter te geven zodat alle gebruikers die kunnen inzien en door het advies te vervangen door een akkoord van de gebruikersraad. Misschien moeten we niet in alle gevallen zo ver gaan, maar wel in die gevallen waar voorafgaand overleg verplicht is, namelijk bij wijzigingen van de reglementen, van het aanbod in de voorzieningen of van de woon- en leefsituatie. Mevrouw de minister, wat is uw visie hierover?

De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.

Mevrouw Helga Stevens: Mevrouw de minister, ik steun volledig de vraag van de heer Caron over de inspraak, de strikte regelgeving en het meer objectiveren. Het kan niet dat personeelsleden mee cliënten mogen ondersteunen omdat je dan inderdaad kan spreken van belangenvermenging. Personeelsleden hebben andere belangen dan bewoners. De gebruikersraden beslissen mee over de gang van zaken in de instelling. Daarom moet de bewoner zelf duidelijk inspraak hebben. Die inspraak zou dwingender geregeld moeten worden zodat ze dat vrijblijvende karakter niet meer heeft.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: De samenstelling van de gebruikersraad is vastgelegd in een wetgevend kader, meer bepaald artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene erkenningsvoorwaarden van voorzieningen bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap.

Twee paragrafen zijn zeer belangrijk in dat besluit. Paragraaf 1 bepaalt dat de leden van de gebruikersraad gekozen worden uit en door de gebruikers van de voorziening of hun wettelijke vertegenwoordigers. Hun wettelijke voogd kan dus worden betrokken bij de gebruikersraad van zodra hij verkozen is door de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers. Het derde lid van dezelfde paragraaf bepaalt dat de verantwoordelijke van de voorziening, de directeur of directrice, erover moet waken dat elke stemgerechtigde, dus de leden van de gebruikersraad, geïnformeerd wordt of gewaarschuwd wordt om zich opnieuw kandidaat te stellen.

In die zin is niet in de vertegenwoordiging van een vertrouwenspersoon voorzien. Personeelsleden van de voorzieningen kunnen volgens die bepalingen van gemeen recht geen wettelijke vertegenwoordiger zijn. Om u wat opzoekwerk te besparen in het Burgerlijk Wetboek: het gaat om artikel 487quater, derde lid en om artikel 488bis, c, paragraaf 1, derde lid. Dat voor wat de samenstelling van de gebruikersraad betreft.

Het zou logisch zijn, stelt u, dat het besluit wordt geactualiseerd onder meer inzake de procedure over de wijze waarop op de adviezen wordt geantwoord, de verplichting om aan alle documenten een publiek karakter te geven en het vervangen van het advies door een akkoord van de gebruikersraad. Naast het besluit waar ik het al over had, dat van 15 december 1993, wordt de inspraak in de voorzieningen ook gewaarborgd door het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. Ter uitvoering van het decreet van 17 oktober 2003 met betrekking tot de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, is het VAPH nu bezig met, in overleg met de vertegenwoordigers van de zorgvragers en de voorzieningen, het neerschrijven van nieuwe besluiten die de kwaliteit van de zorg en de inspraak van de zorgvrager zullen regelen. Dat is in voorbereiding, maar de contouren ervan moeten nog worden vastgelegd. Mocht dat nog gebeuren tijdens deze legislatuur – en daar ga ik toch van uit – kunt u erop rekenen dat ik er zelf op zal toezien dat er een evenwicht wordt bereikt tussen het garanderen van de inspraak van de zorgvrager enerzijds en van het beperken van het regulerend optreden van de overheid anderzijds.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik wil er nog eens op wijzen dat mijn tweede vraag twee lagen bevat, maar dat hebt u ongetwijfeld ook gemerkt. Enerzijds is er het toezien op een sterkere procedurebewaking zodat de communicatie tussen de gebruikersraad en de directie opener, vlotter en indringender kan worden, maar het blijft op dat niveau wel een adviesraad. Anderzijds kunnen we nog een stapje verder gaan door een aantal subdomeinen van de werving een wat dwingender karakter te geven. Ik sta open voor beide benaderingen, maar het zou goed zijn dat er in het kader van de vernieuwing van de uitvoeringsbesluiten en het decreet, een betere en meer open verhouding komt tussen de gebruikersraden en de directies.

Ik herhaal nogmaals – want ik wil geen verkeerd beeld schetsen – dat alles in de meeste voorzieningen op een goede manier functioneert. Het gaat om een minderheid van de voorzieningen waar alles wat moeizamer functioneert en dwingender moet worden. Ik weet ook wel dat inspraakorganen maar werken in de mate dat de partijen bereid zijn om met elkaar te spreken, te overleggen, maar een wettelijk kader is een minimum. Een moeizaam werkende gebruikersraad leidt er vaak toe dat cliënten of ouders onder druk worden gezet door de directie. Zo ontstaat er niet alleen ruis op de communicatie, maar krijgen we ook inzake de werking van de voorziening een moeilijke relatie met de personen met een handicap en dat kunnen we maar beter vermijden. Ik kijk uit naar de wijzigingen die u ter zake voorbereidt.

Minister Veerle Heeren: Mijnheer Caron, ik deel uw bezorgdheid. Er zijn heel veel goede voorbeelden, maar elk slecht voorbeeld is er een te veel.

Ik zou durven voorstellen, mijnheer de voorzitter, dat ik, van zodra het verslag van deze bespreking klaar is, dat expliciet overmaak aan de diensten van het VAPH. Ik heb aan mijn kabinetschef gevraagd of het nog voor deze legislatuur is, en daar kan ze me vandaag geen uitsluitsel over geven, maar mocht het juist voor juli zijn, dan hebben ze toch al deze bespreking en kunnen ze er rekening mee houden.

De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.

Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, daar de administratie toch bezig is met het herbekijken van het uitvoeringsbesluit, zou ik willen vragen om aandacht te besteden aan de verschillen tussen personen met een fysieke handicap in een instelling en personen met een mentale handicap in een instelling, want dat zijn twee verschillende groepen die ook een verschillende aanpak vergen.

Bij de uitwerking van het nieuwe besluit kan eventueel worden nagedacht over hoe mensen met een mentale handicap optimaal kunnen meegenieten van deze inspraak, eventueel door in een andere vorm van begeleiding door een objectieve persoon te voorzien. Het is niet nodig dat dit een familielid is, maar het moet gaan om een persoon die voldoende bekwaam is en die de persoon met een mentale beperking kan ondersteunen zodat die kan laten weten wat hij wil laten weten. Er is niet altijd een garantie dat hun mening wordt overgebracht. Voor personen met een mentale handicap is de besluitvorming een heel moeilijke materie, vandaar dat we aan die mensen een maximale kans moeten geven op inspraak in de organisatie, in hun eigen levenssituatie in deze instellingen.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over gebruikersraden in instellingen voor personen met een handicap

Vraag om uitleg over gebruikersraden in instellingen voor personen met een handicap

Ingediend op februari 10th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de gebruikersraden in voorzieningen voor personen met een handicap

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er bestaat een wettelijke regeling voor de gebruikersraden in voorzieningen voor personen met een handicap. Er is een decreet over het Vlaams Fonds en een uitvoeringsbesluit dat dat verder preciseert. Men kan de wereld niet alleen veranderen bij wet, de mensen moeten ook nog mee willen. In het algemeen zijn wettelijke regelingen niet voldoende. Ze dwingen niet als vanzelfsprekend een overlegcultuur af in de voorzieningen. Ik mag niet veralgemenen. Zulke zaken hangen af van de mate waarin gebruikers geconsulteerd en betrokken worden in het bestuur van een voorziening. Dat hangt dan weer af van de wil en overtuiging van de directie en het bestuur. Er bestaan dus grote verschillen binnen de sector. We merken enige evolutie: zorgvragers nemen zelf meer het stuur in handen, niet alleen van hun eigen leven, ze willen ook meer betrokken worden bij hun voorziening.

In het geval van personen met een mentale handicap is dat een veeleer complexe zaak. Vaak moeten zij worden bijgestaan om die sturing te kunnen doen, door een vertrouwenspersoon of een familielid. Het compliceert de rol van de gebruikersraad in de voorziening. Hoe moet die werken? Wie moet de persoon met een handicap bijstaan? Mag die persoon zich laten bijstaan door een wettelijke vertegenwoordiger? Kan dat een familielid zijn? Bepaalde voorzieningen accepteren zonder problemen wettelijke vertegenwoordigers of familie. Maar dat is niet altijd zo. Er zijn zeer grote cultuurverschillen op het terrein.

In de meeste voorzieningen is er een familieraad, waarin de persoon met een handicap met de familie, de directie en het personeel kan overleggen. Ook dat overlegforum is wettelijk bepaald, maar ook daar zijn er grote verschillen in cultuur.

Ik beperk mijn vraag tot de gebruikersraad. Die is zeer belangrijk omdat die een spreekbuis is van de persoon met een handicap en omdat die het kanaal is naar de raad van bestuur, niet enkel naar de directie. De gebruikersraad mag een vertegenwoordiger aanduiden voor de raad van bestuur.

Men moet over een aantal gevallen advies vragen aan de gebruikersraad, zoals over de reglementen van de voorziening of de wijziging van het aanbod van de voorziening. Maar het blijft een advies waar het bestuur mee kan doen wat het wil.

Er is een groot verschil in cultuur tussen voorzieningen. Er is ook een groot verschil tussen vertegenwoordigers van personen met een handicap. Mij zijn de voorbije maanden enkele dossiers gesignaleerd van mensen die zeggen dat hun voorziening de gebruikersraad niet op een faire manier gebruikt. Men laat geen vertegenwoordigers toe van personen met een mentale handicap of men kauwt beslissingen voor zodat de vergadering wordt uitgehold. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) ziet erop toe en treedt ook op als het moet. Het is belangrijk dat er overal in Vlaanderen een goede regeling is voor de gebruikersraden.

Mijn eerste vraag gaat over de samenstelling van de gebruikersraden. Als er een voogd is die de wettelijke vertegenwoordiger is, kan die dan betrokken worden bij de gebruikersraad of kan hij uitgesloten worden? Onder welke voorwaarden kan dat? Mag dat al dan niet een personeelslid van de voorziening zelf zijn? In bepaalde gevallen duidt de voorziening zelf een vertrouwenspersoon van een persoon met een mentale handicap aan in de gebruikersraad. Dat is misschien goed bedoeld, maar toch paternalistisch. Het kan ook leiden tot belangenvermenging.

Zou, gelet op de groeiende inbreng van de zorgvrager zelf, de inspraak in voorzieningen niet dwingender georganiseerd moeten worden dan vandaag? Het is nu enkel vrijblijvend advies. Het zou logisch zijn dat het uitvoeringsbesluit wordt geactualiseerd, onder andere met een procedure over de wijze waarop de directie op adviezen van de gebruikersraad antwoordt, met een verplichting om alle documenten een publiek karakter te geven zodat alle gebruikers die kunnen inzien en door het advies te vervangen door een akkoord van de gebruikersraad. Misschien moeten we niet in alle gevallen zo ver gaan, maar wel in die gevallen waar voorafgaand overleg verplicht is, namelijk bij wijzigingen van de reglementen, van het aanbod in de voorzieningen of van de woon- en leefsituatie. Mevrouw de minister, wat is uw visie hierover?

De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.

Mevrouw Helga Stevens: Mevrouw de minister, ik steun volledig de vraag van de heer Caron over de inspraak, de strikte regelgeving en het meer objectiveren. Het kan niet dat personeelsleden mee cliënten mogen ondersteunen omdat je dan inderdaad kan spreken van belangenvermenging. Personeelsleden hebben andere belangen dan bewoners. De gebruikersraden beslissen mee over de gang van zaken in de instelling. Daarom moet de bewoner zelf duidelijk inspraak hebben. Die inspraak zou dwingender geregeld moeten worden zodat ze dat vrijblijvende karakter niet meer heeft.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: De samenstelling van de gebruikersraad is vastgelegd in een wetgevend kader, meer bepaald artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene erkenningsvoorwaarden van voorzieningen bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap.

Twee paragrafen zijn zeer belangrijk in dat besluit. Paragraaf 1 bepaalt dat de leden van de gebruikersraad gekozen worden uit en door de gebruikers van de voorziening of hun wettelijke vertegenwoordigers. Hun wettelijke voogd kan dus worden betrokken bij de gebruikersraad van zodra hij verkozen is door de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers. Het derde lid van dezelfde paragraaf bepaalt dat de verantwoordelijke van de voorziening, de directeur of directrice, erover moet waken dat elke stemgerechtigde, dus de leden van de gebruikersraad, geïnformeerd wordt of gewaarschuwd wordt om zich opnieuw kandidaat te stellen.

In die zin is niet in de vertegenwoordiging van een vertrouwenspersoon voorzien. Personeelsleden van de voorzieningen kunnen volgens die bepalingen van gemeen recht geen wettelijke vertegenwoordiger zijn. Om u wat opzoekwerk te besparen in het Burgerlijk Wetboek: het gaat om artikel 487quater, derde lid en om artikel 488bis, c, paragraaf 1, derde lid. Dat voor wat de samenstelling van de gebruikersraad betreft.

Het zou logisch zijn, stelt u, dat het besluit wordt geactualiseerd onder meer inzake de procedure over de wijze waarop op de adviezen wordt geantwoord, de verplichting om aan alle documenten een publiek karakter te geven en het vervangen van het advies door een akkoord van de gebruikersraad. Naast het besluit waar ik het al over had, dat van 15 december 1993, wordt de inspraak in de voorzieningen ook gewaarborgd door het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. Ter uitvoering van het decreet van 17 oktober 2003 met betrekking tot de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, is het VAPH nu bezig met, in overleg met de vertegenwoordigers van de zorgvragers en de voorzieningen, het neerschrijven van nieuwe besluiten die de kwaliteit van de zorg en de inspraak van de zorgvrager zullen regelen. Dat is in voorbereiding, maar de contouren ervan moeten nog worden vastgelegd. Mocht dat nog gebeuren tijdens deze legislatuur – en daar ga ik toch van uit – kunt u erop rekenen dat ik er zelf op zal toezien dat er een evenwicht wordt bereikt tussen het garanderen van de inspraak van de zorgvrager enerzijds en van het beperken van het regulerend optreden van de overheid anderzijds.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik wil er nog eens op wijzen dat mijn tweede vraag twee lagen bevat, maar dat hebt u ongetwijfeld ook gemerkt. Enerzijds is er het toezien op een sterkere procedurebewaking zodat de communicatie tussen de gebruikersraad en de directie opener, vlotter en indringender kan worden, maar het blijft op dat niveau wel een adviesraad. Anderzijds kunnen we nog een stapje verder gaan door een aantal subdomeinen van de werving een wat dwingender karakter te geven. Ik sta open voor beide benaderingen, maar het zou goed zijn dat er in het kader van de vernieuwing van de uitvoeringsbesluiten en het decreet, een betere en meer open verhouding komt tussen de gebruikersraden en de directies.

Ik herhaal nogmaals – want ik wil geen verkeerd beeld schetsen – dat alles in de meeste voorzieningen op een goede manier functioneert. Het gaat om een minderheid van de voorzieningen waar alles wat moeizamer functioneert en dwingender moet worden. Ik weet ook wel dat inspraakorganen maar werken in de mate dat de partijen bereid zijn om met elkaar te spreken, te overleggen, maar een wettelijk kader is een minimum. Een moeizaam werkende gebruikersraad leidt er vaak toe dat cliënten of ouders onder druk worden gezet door de directie. Zo ontstaat er niet alleen ruis op de communicatie, maar krijgen we ook inzake de werking van de voorziening een moeilijke relatie met de personen met een handicap en dat kunnen we maar beter vermijden. Ik kijk uit naar de wijzigingen die u ter zake voorbereidt.

Minister Veerle Heeren: Mijnheer Caron, ik deel uw bezorgdheid. Er zijn heel veel goede voorbeelden, maar elk slecht voorbeeld is er een te veel.

Ik zou durven voorstellen, mijnheer de voorzitter, dat ik, van zodra het verslag van deze bespreking klaar is, dat expliciet overmaak aan de diensten van het VAPH. Ik heb aan mijn kabinetschef gevraagd of het nog voor deze legislatuur is, en daar kan ze me vandaag geen uitsluitsel over geven, maar mocht het juist voor juli zijn, dan hebben ze toch al deze bespreking en kunnen ze er rekening mee houden.

De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.

Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, daar de administratie toch bezig is met het herbekijken van het uitvoeringsbesluit, zou ik willen vragen om aandacht te besteden aan de verschillen tussen personen met een fysieke handicap in een instelling en personen met een mentale handicap in een instelling, want dat zijn twee verschillende groepen die ook een verschillende aanpak vergen.

Bij de uitwerking van het nieuwe besluit kan eventueel worden nagedacht over hoe mensen met een mentale handicap optimaal kunnen meegenieten van deze inspraak, eventueel door in een andere vorm van begeleiding door een objectieve persoon te voorzien. Het is niet nodig dat dit een familielid is, maar het moet gaan om een persoon die voldoende bekwaam is en die de persoon met een mentale beperking kan ondersteunen zodat die kan laten weten wat hij wil laten weten. Er is niet altijd een garantie dat hun mening wordt overgebracht. Voor personen met een mentale handicap is de besluitvorming een heel moeilijke materie, vandaar dat we aan die mensen een maximale kans moeten geven op inspraak in de organisatie, in hun eigen levenssituatie in deze instellingen.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over gebruikersraden in instellingen voor personen met een handicap

Vraag om uitleg over het UNICEF-rapport over de veranderingen in de kinderopvang

Ingediend op januari 6th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de resultaten van het UNICEF-rapport over de veranderingen in de kinderopvang

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Het probleem is niet dat het rapport in het Engels is geschreven – we kunnen dat wel lezen – maar wel dat het geen rekening houdt met de Belgische staatkundige realiteit. Het is ontzaglijk moeilijk om de zaken te vergelijken. Het is appels met peren vergelijken. De verschillende methodes in het land worden samengeteld of niet samengeteld. Mijn vraag beoogt vooral verduidelijking.

Volgens het rapport van UNICEF (United Nations International Children´s Emergency Fund) over de veranderingen in de kinderopvang is de huidige opgroeiende generatie in de landen van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) de eerste waarvan een meerderheid tijdens een groot gedeelte van haar eerste levensjaren buitenshuis wordt opgevangen of verzorgd. Dat is misschien een interessant element.

Overigens, ik ben in het verleden veel bezig geweest met die thematiek, en ik moet zeggen dat die uitspraak klopt, maar niet als het over werken gaat. De vorige generatie is de eerste geweest die zo weinig beroepsactiviteit ontplooide. Dan ging het vooral over vrouwen. In de hele geschiedenis van de mensheid werd tot aan de vorige generatie meer gewerkt dan vandaag. Dat zeg ik even terzijde. De kinderen verrichtten meestal arbeid in huis of op het land, of wat dan ook, en werden dus in familieverband opgevangen, of door grootouders die mee inwoonden. Het gaat hier dus over een transitie die niet alleen kinderopvang betreft, het gaat ook over nadenken over de samenleving.

Tegelijk met die verandering wordt wetenschappelijk ook steeds duidelijker dat de kwaliteit van de zorg in de eerste maanden voor kinderen van kritisch belang is. Onderzoek heeft dat ruimschoots aangetoond, en mijn pedagogische achtergrond leert me dat dit een vaststaand gegeven is: hoe vroeger, hoe dominanter dat later doorwerkt in het karakter en de houding van kinderen.

Volgens het rapport doet België het in het algemeen niet slecht. Het krijgt een zes op tien. Natuurlijk kan alles beter. Met betrekking tot de organisatie en participatie van kinderen jonger dan drie jaar, scoort ons land goed. Ook is er onder meer voldoende aandacht voor gehandicapte kinderen en zijn kleuterleidsters voldoende professioneel. Dan gaat het weer over het onderwijs. Dat is ook weer zo´n specifieke situatie. Kind&Gezin wordt aangehaald als een voorbeeld als het gaat over het medisch volgen van baby´s en peuters. Dat weten we.

Het tekort aan kinderopvangplaatsen blijft een punt waaraan moet worden gewerkt, ondanks de beslissing van de minister om in bijkomende gesubsidieerde plaatsen en extra middelen te voorzien. Dat is ook al vaak behandeld in deze commissie. We moeten vaststellen dat België minder dan één percent van zijn bruto nationaal product(bnp) besteedt aan kinderopvang. Er moet dus meer worden geïnvesteerd in kinderopvang. Enkel op die wijze zullen we het ook beter doen wat de andere criteria betreft.

Dat is de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van de opvang verdient natuurlijk aandacht. Het is op korte en lange termijn een hefboom in de ontwikkeling van kinderen, maar ook en vooral bij het wegwerken van ongelijkheden. Die ongelijkheden worden, zoals u weet, zeer snel gereproduceerd, van kindsbeen af, bijna van in de wieg. Met kinderopvang op een neutrale plaats kunnen we daar werk van maken. We kunnen er alleszins tegen vechten en dat proberen in te halen. Willen we kwaliteit, dan moet die sector alleszins voldoende professioneel kunnen zijn en nog meer geprofessionaliseerd kunnen zijn. Het rapport stelt vast dat minder dan 80 percent van het personeel in de kinderopvang vandaag een opleiding heeft gevolgd.

Niet-opgeleide kinderverzorgsters, een tekort aan opvangplaatsen, te grote kleuterklassen en te weinig verlof voor jonge ouders: dat zijn de negatieve punten van het rapport als het over ons land gaat, en die halen onze score omlaag. Zoals ik echter al zei: het gaat over België en het gaat deels ook over het onderwijs, dus dit is niet zo duidelijk te situeren. Toch moet wat die punten betreft een en ander worden gedaan.

Mevrouw de minister, wat is in het algemeen uw reactie op dat UNICEF-rapport, en meer specifiek wat de opvang van kinderen tot drie jaar betreft? Misschien kunt u ook preciezer de Vlaamse positie ter zake definiëren. Zijn er acties gepland om de sector professioneler te maken, of is ook daar weer wat we lezen niet de Vlaamse werkelijkheid? Mocht het nodig zijn, is ter zake in een budget voorzien? Wat is het percentage dat Vlaanderen aan kinderopvang besteedt? Ik verwijs naar die één percent die België eraan besteedt. Wat valt al dan niet onder dat percentage? Ik vraag dat omdat in sommige landen het kleuteronderwijs, of delen ervan, ook als kinderopvang worden beschouwd.

De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.

Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, ik wil me aansluiten bij deze vragen. Het onderwerp is inderdaad meermaals aan bod geweest in deze commissie. Dat gebeurde uiteraard naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen, maar er waren ook actuele vragen ter zake. We hadden het UNICEF-rapport niet echt nodig, want de zaken die erin te lezen staan, zijn genoegzaam bekend. Het rapport is natuurlijk interessant als het erover gaat punten te krijgen en te weten dat we nog een betere uitslag kunnen behalen.

Het tekort in de kinderopvang is genoegzaam bekend. We zijn het er allemaal over eens dat er meer plaatsen moeten worden gecreëerd, alleen verschillen we soms van mening over de vraag hoe we dat moeten doen. U weet dat we pleiten voor meer aandacht voor de zelfstandige kinderopvang, al was het maar omdat een plaats in die zelfstandige opvang de overheid heel wat minder kost dan een plaats in de gesubsidieerde sector. Daarom zijn we vragende partij om dat zelfstandig initiatief meer te ondersteunen inzake de onkostenvergoeding en de infrastructuur, maar ook door de capaciteitsbeperkingen te verlaten, zodat mensen meer rendabel en grootschalig kunnen gaan werken.

Ook willen we erop wijzen dat kinderopvang volgens ons in eerste instantie een duidelijk economische functie heeft. In de eerste plaats gaat het over het mogelijk maken van de combinatie van arbeid en gezin. Ik zal niet te veel uitweiden daarover. Ook dat thema is genoegzaam bekend. Het kan niet zo zijn dat kinderopvang hoofdzakelijk educatieve of sociale functies gaat hebben. Die functies zijn uiteraard noodzakelijk, maar we moeten erover waken dat kinderopvanginitiatieven niet de rol van het onderwijs op zich gaan nemen. Het is dus noodzakelijk dat er meer middelen worden besteed aan kinderopvang, maar volgens ons moet dat gebeuren in het kader van een efficiënte overheidsmiddelenbesteding, en met een prioritaire aandacht voor de combinatie van werk en gezin.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: Ik dank de leden voor hun vragen. Ik zal uitgebreid antwoorden. Alle thema´s zijn natuurlijk belangrijk in deze Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, maar veel leden dragen de kinderopvang zeker een warm hart toe.

Report Card 8 van UNICEF stelt tien criteria voorop als minimale kwaliteitsnormen waaraan de voorschoolse educatie moet voldoen. Ik weet niet of u ze kent, mijnheer Caron, maar ik wil ze nog even opsommen: minimale regeling voor ouderschapsverlof, nationaal plan met voorrang voor kansarme kinderen, minimaal niveau van voorzieningen voor de zorg van minderjarigen, minimumniveau voor toegankelijkheid voor vierjarigen, minimumniveau van opleiding voor alle personeelsleden, minimale verhouding van personeelsleden met een hoger niveau van scholing en opleiding, minimale ratio in de verhouding personeel/aantal kinderen, minimumniveau van publieke financiering, een laag niveau van armoede bij kinderen en een universeel bereik. Wij scoren zes op tien.

De score van zes op tien stemt me zeker niet ontevreden, als rekening wordt gehouden met het feit dat er een ouderschapsverlof van één jaar is met 50 percent salaris. Voor alle duidelijkheid: dat is geen Vlaamse, maar een federale bevoegdheid. Als het gaat over een minimale ratio in de verhouding personeel/aantal kinderen, slaat dat op de gevraagde ratio van één personeelslid per vijftien kinderen in de kleuterschool. Die ratio halen we niet, maar ik kan daar moeilijk op ingaan, want dat is eigenlijk een bevoegdheid van de minister van Onderwijs. Inzake het minimaal niveau van publieke financiering halen we niet de norm van één percent van het bruto nationaal product, maar in feite gaat het om Vlaamse gegevens en Vlaanderen heeft geen bnp. De Vlaamse overheid scoort voor kinderopvang wel hoger dan één percent, zonder te spreken van de vele initiatieven die op lokaal vlak worden genomen. Heel veel gemeenten durven heel expliciet te investeren in kinderopvang. We scoren dus sowieso altijd een punt.

Ik wil ook opmerken dat kinderen vanaf 2,5 jaar gratis naar de kleuterklas kunnen, waarmee Vlaanderen en België bijzonder goed scoren op wereldniveau. We hebben een participatie van 98 percent. We vergeten dat soms en zijn soms te bescheiden, maar dat is eigenlijk toch een pluim voor Vlaanderen. Minister Vandenbroucke probeert in ieder geval die kleuterparticipatie nog hoger te krijgen, zeker voor bepaalde doelgroepen. Ik kan hem alleen maar mijn steun geven via acties bij Kind&Gezin, zoals de huisbezoeken bij niet-ingeschreven kinderen, ervaringsuitwisseling in de groep bij inloopteams en het gebruik van de schoolkeuzewijzer. Ik hoop dat nog veel meer kinderen, zeker kinderen van allochtone afkomst zo snel mogelijk naar school kunnen gaan, want dat is toch heel belangrijk. Ik woon in een regio waar we die ervaring hebben, en dat kan alleen maar die kinderen ten goede komen.

Het rapport stelt dat het wegwerken van het tekort aan kindplaatsen nog een werkpunt is. Men werkt natuurlijk met gegevens van 2004. We zijn ondertussen vijf jaar later. Sedert eind 2004 zijn er ongeveer 17.000 plaatsen bijgekomen, van 92.557 naar 109.410 op 1 december 2008. Dat zijn allemaal effectief gerealiseerde plaatsen. Met het budget van 2008 en 2009 staan er nog meer dan 12.000 plaatsen op stapel voor de komende jaren. De realisatiedatum voor de uitbreidingsronde 2009 is er, voor de kinderdagverblijven is dat 2011. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de Barcelonanorm op 39 percent kan worden gebracht, tegen 34,5 percent eind 2007. Ik verwijs hiervoor naar het jaarverslag van Kind&Gezin. Dat is ruim hoger dan de Europese doelstelling van 33 percent. Ook het gebruik van de kinderopvang, met meer dan 50 percent van de kinderen, is bijzonder hoog.

Maar naast het kwantitatieve aspect verliezen we soms de kwaliteit van de zorg uit het oog. We weten dat we daar in Vlaanderen ook heel veel in investeren. UNICEF vraagt eigenlijk aandacht voor opleiding, wat me bij de vraag over de acties rond professionalisering binnen de sector en het budget daarvoor brengt.

Mijnheer Caron, dat minder dan 80 percent van de kindbegeleiders aan de vooropgestelde norm beantwoordt, heeft in hoge mate te maken met het historische gegeven dat vooral in Vlaanderen meer dan de helft van de erkende kinderopvang, 66 percent, wordt verzorgd door onthaalouders. Dat is historisch zo, en ik heb daar zelf jaren met heel veel plezier een beroep op kunnen doen. Dat was een heel positieve ervaring. Voor onthaalouders die thuis voor kleinschalige gezinsopvang zorgen, is tot op vandaag geen kwaliteitsvereiste gesteld. Voor het rapport is er geen kwaliteitsvereiste, maar wordt een relatieve training als minimum vooropgesteld en al dan niet betekenisvol contact hebben met de kinderen in de kinderopvang. Men zou een inwerkingscursus moeten afmaken, maar een korte of iets langere startcursus wordt in de meeste diensten voor opvanggezinnen toch gegeven en jaarlijks wordt ook geïnvesteerd in navorming. Veel zelfstandige opvangvoorzieningen hebben getrainde medewerkers. Het is correct dat niet voor alle opvang een specifieke kwalificatie is vereist, maar dat wil ook niet zeggen dat er geen competentie aanwezig zou zijn, integendeel. Vlaanderen heeft sterk geïnvesteerd in de kwantiteit, omdat het maatschappelijk de eerste behoefte is, maar dat wil daarom niet zeggen dat de kwaliteit op de tweede plaats kwam.

Wat wordt al gedaan, en wat staat op stapel? Mijnheer Caron, het is een hele resem initiatieven. Kwaliteit is slechts mogelijk in leefbare voorzieningen, daarom kan kwaliteit niet los worden gezien van de leefbaarheid van de sector en evenmin van de werkdruk en een aantrekkelijke verloning. De voorbije jaren is daarom ook daarin geïnvesteerd. De omkadering van de diensten van onthaalouders is merkelijk verbeterd. Pools van diensten nemen sommige taken van de dienstverantwoordelijken over.

Een ander aspect is het zelfevaluatie-instrument voor het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen, dat momenteel wordt geïntroduceerd bij onthaalouders en de diensten voor onthaalouders. Bij de zelfstandige onthaalouders is het een vereiste om in het systeem van inkomensgerelateerde opvang in de zelfstandige sector te stappen.

Er is de cursusverplichting voor levensreddend handelen met een tegemoetkoming van 20 euro per cursist. Er zijn de specifieke studiedagen over kwaliteit, sociale functie, aansprakelijkheid, ouderbetrokkenheid, participatie en inclusieve opvang. Er wordt geregeld overlegd met Onderwijs over het curriculum van de opleidingen die leiden tot toegang in de kinderopvang. Die opleidingen worden gescreend en aangepast aan de evoluties van de kinderopvang. Vrij nieuw is de opvoedingsondersteuning.

Verder zijn er de ontwerpen van competentiekader voor kinderopvangsectoren, de verhoging van de verplichting voor zelfstandige opvang om vanaf 2009, naast de kwaliteitseis voor verantwoordelijke, jaarlijks niet minstens acht maar twaalf uren specifieke vorming te geven. Er is de stroomlijning en verbetering van de inhoud van de SYNTRA-cursussen voor verantwoordelijken in de kinderopvang, de kwaliteitshelpdesk binnen Kind&Gezin voor de voorzieningen, de bundeling van alle kwaliteitscriteria, eisen en aanbevelingen, het grote kinderopvangboek, de verhoging van de financiële ondersteuning voor de zelfstandige opvang, de samenwerking met het Vlaams Agentschap Ondernemen, een ondersteuningsstructuur voor begeleiding, vorming en netwerking in de zelfstandige opvang.

Professionalisering is een heel langzaam proces. Men kan echter niet ontkennen dat er heel wat initiatieven worden genomen. Om als sector aantrekkelijk te zijn, moet men daar op een heel ernstige manier mee omgaan, vooral in het belang van het kind.

Een hogere kwalificatie moet kunnen samengaan met medewerkers die een groeitraject in de kinderopvang zelf doorlopen. Kwalificatie, competentie en vorming kunnen slechts gaandeweg worden verhoogd en dit in overleg met alle betrokkenen zoals de organiserende besturen, de lokale besturen, de sociale partners, de scholen, de opleidingsinstellingen, maar ook de ouders, mits een omzichtige benadering. Omdat is aangetoond dat de kwaliteit van kinderopvang samengaat met kwalificatie en competentie, hoewel die daar alleen nooit voor kunnen zorgen, blijft het doel het verhogen van de kwalificatie en de competentie.

Ik ben in mijn regio al jaren een heel actief bestuurslid van de Provinciale Commissie Buitenschoolse Kinderopvang. Die commissie is opgericht tijdens een periode dat het in onze regio bijzonder slecht ging. De doelstelling waarvoor die commissie destijds was opgericht, hebben we al gehaald. Wanneer we terugkijken, moeten we echter durven erkennen dat de investeringen in de kwaliteit en in de begeleiding van al die co?rdinatoren, ten gunste waren van ouders en kinderen. Kwalificatie- en competentieverhoging moeten een streefdoel blijven waarvoor we ook de komende jaren middelen moeten durven uittrekken.

Het budget kinderopvang in 2009 bedraagt 417,7 miljoen euro. Het totale budget van de Vlaamse Gemeenschap 2009 in beleidskredieten bedraagt 25,1 miljard euro. De kinderopvang maakt dus 1,66 percent uit van het Vlaamse budget. Ik heb hier een Excel-bestand dat kan worden opgenomen in het verslag. Daarin staan de subsidies aan erkende voorzieningen, specifieke zorgbehoeften, flexibele opvang, vorming, projecten, premies, installatiepremie, financiële ondersteuning van zelfstandige kinderdagverblijven. De investeringenstoelagen van VIPA (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) zitten er niet in. Ik stel voor de bedragen aan het verslag als bijlage toe te voegen voor de volledigheid.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Het zou misschien nuttig zijn om een aantal van die gegevens te bezorgen aan UNICEF. Zo kan UNICEF in de toekomst preciezer zijn voor wat de rapportering betreft. Voor een aantal onderdelen wordt Vlaanderen immers wel afzonderlijk in kaart gebracht en voor andere niet. Dat kan ten goede komen aan onze plaats in de zogenaamde rangschikking.

Mevrouw de minister, er worden stappen gezet. Er is nog heel wat behoefte aan plaatsen. Heel wat ouders vinden nog steeds geen adequate en betaalbare kinderopvang. In de professionalisering is al een belangrijke stap gezet op het vlak van kwaliteit. Dat zal een blijvend aandachtpunt zijn, niet dwangmatig maar op een manier die ouders stimuleert om de pedagogische concepten van deze tijd te volgen.

De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.

Mevrouw Vera Van der Borght: Mevrouw de minister, u bent de derde minister van Welzijn maar u bent de eerste die als ervaringsdeskundige kan spreken over kinderopvang. Dat verheugt me. Ik ben blij dat u die problemen aan den lijve hebt kunnen ondervinden, dat u uiteindelijk een oplossing hebt gevonden en dat u een beroep kunt doen op een zelfstandige onthaalouder. U hebt dat gunstig kunnen beoordelen. Ik ben blij dat ik in u een partner heb gevonden.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

 

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over het UNICEF-rapport over de veranderingen in de kinderopvang

Vraag om uitleg over de neutraliteit van Kind en Gezin

Ingediend op januari 6th, 2009 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Veerle Heeren, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de neutraliteit van Kind&Gezin

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik kreeg van PPJ, het Pluralistisch Platform Jeugdzorg, de pluralistische werkgeversfederatie, een infobrochure van de concurrentie, met name het Vlaams Welzijnsverbond. Daarin staat het volgende citaat: ?Voor Kind&Gezin is inzake kinderopvang en hulpverlening aan jonge kinderen het Vlaams Welzijnsverbond veelal, zo niet altijd de eerste toetssteen voor het doorvoeren van verandering.? Dit citaat was ondertekend door de heer Lieven Vandenberghe, de gewezen administrateur-generaal van Kind & Gezin.

Dat dit citaat in de tegenwoordige tijd is geschreven en de heer Vandenberghe ondertekend heeft verwijzend naar zijn functie bij Kind&Gezin, riep bij mij vragen op. Ook de federatie reageerde massaal in mails. Men vroeg zich af of dit wel kon. We weten natuurlijk dat er bevoorrechte relaties bestaan met de koepels. We zijn niet naïef. Enige terughoudendheid is wel op zijn plaats. Ik ga ervan uit dat de huidige leiding van Kind&Gezin ten volle kiest voor een pluralistische besluitvorming waarbij het huidige raadgevend comité de eerste toetssteen is en niet het Vlaams Welzijnsverbond. Ik wil daar niet flauw over doen, natuurlijk moeten federaties en koepels hun rol van belangengroep spelen en hun sector verdedigen. Dit is wel een specifiek voorval.

Welke methode hanteert Kind&Gezin bij het doorvoeren van verandering? Ik doel hiermee op het experimentele, het vernieuwende.

Kunt u garanderen dat Kind&Gezin een neutrale opstelling – die rekening houdt met het gehele werkveld en met de gebruikersvertegenwoordigers – respecteert en ook in de toekomst zal aanhouden?

De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.

Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, u weet dat Open Vld altijd pleit voor respect voor alle actoren. Wij betreuren dat de gewezen administrateur-generaal van Kind&Gezin dergelijke uitspraken doet. Ik wil pleiten voor een ernstige en neutrale handelswijze. Het beeld wordt hierdoor gecreëerd dat Kind&Gezin een organisatie zou zijn die nauw aanleunt bij de christelijke zuil. Mevrouw de minister, ik zou graag willen dat u die neutraliteit bevestigt en garandeert.

De voorzitter: Minister Heeren heeft het woord.

Minister Veerle Heeren: Mijnheer Caron, u gaf het zelf ook al aan, het mandaat van het beleidsorgaan is inderdaad gewijzigd. Het raadgevend comité heeft een totaal ander mandaat dan de vroegere raad van bestuur. Ik vraag me af of u nog andere redenen tot twijfelen hebt in verband met de neutraliteit van Kind&Gezin.

Zowel het nieuwe raadgevend comité als de vroegere raad van bestuur is met een scherp oog voor evenwicht samengesteld. Het debat over verandering en vernieuwing gebeurt binnen die organen. In die zin beantwoord ik uw vragen in de overtuiging dat de neutraliteit bij Kind&Gezin – en bij elk ander agentschap – gegarandeerd moet zijn.

Welke methode hanteert Kind&Gezin bij het doorvoeren van een verandering? Dat is geen simpele vraag. Er zijn natuurlijk veel verschillende manieren van verandering. De organisatie zal voor de uitvoering van inhoudelijke veranderingen vertrekken van het regeerakkoord. Dat vormt samen met de beleidsnota en -brieven van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de basis voor een beheersovereenkomst tussen de minister en de leidend ambtenaar van het agentschap. Afhankelijk van de veranderingen worden strategische en operationele doelstellingen verder uitgewerkt binnen het agentschap zelf. Bij bijna alle grote veranderingen zal Kind&Gezin, zeker in de voorbereidende fase, ook de sector heel actief betrekken om op die manier zo veel mogelijk rekening te houden met de bezorgdheden – maar ook met de bekommernissen – van de betrokkenen. Elke grote verandering zal voor advies naar het raadgevend comité gaan. Dat wordt daar voorgelegd aan de belangrijkste partners en grondig besproken. Kind&Gezin heeft verder op structurele basis overleg met de sector. Voor alle duidelijkheid: daar zijn alle kleuren en strekkingen in vertegenwoordigd.

Op uw tweede vraag wil ik antwoorden dat Kind&Gezin op deze manier zeker blijk geeft van een neutrale opstelling, die rekening houdt met het hele werkveld, maar ook met de vertegenwoordigers van de gebruikers. Het agentschap zal deze instelling in de toekomst aanhouden. De samenstelling van het raadgevend comité is een beslissing van de Vlaamse Regering, en ook daarin zitten alle kleuren en strekkingen.

De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.

De heer Bart Caron: Ik dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. De beleidslijn voor de toekomst is duidelijk getrokken.

De voorzitter: Het incident is gesloten.

Ingediend onder in de commissies, in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vraag om uitleg over de neutraliteit van Kind en Gezin

Schriftelijke vraag over fietsmodules in West-Vlaanderen

Ingediend op november 13th, 2008 door bartcaron

Schriftelijke vraag van de heer Bart Caron tot mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen over de afgesloten fietsmodules in West-Vlaanderen.

In de mobiliteitsbrief voor een duurzaam lokaal mobiliteitsbeleid uitgave september 2008, kunnen we lezen dat er in Vlaanderen sinds 2000 220 fietsmodules (modules 12 en 13 van het mobiliteitsconvenant) werden afgesloten.

Graag daarom volgende vragen:

  1. Hoeveel fietsmodules zijn er afgesloten in West-Vlaanderen sinds 2000?
  2. Kan ik overzicht van de verschillende goedgekeurd fietsmodules krijgen met daarbij het subsidiebedrag en het jaar van goedkeuren?
  3. Welke projecten zijn in uitvoering, welke zijn al gerealiseerd en welke moeten nog volledig opgestart worden?
  4. Is de stijgende aandacht voor een lokaal fietsbeleid – ook vanuit de Vlaamse overheid – zichtbaar in een het aantal aanvragen vanuit gemeenten uit de provincie West-Vlaanderen voor modules 12 en 13?

Antwoord:

1-2. In de provincie West-Vlaanderen werden sinds 2000 43 modules 13 afgesloten en 1 module 12.

3.

Gemeente

Gewestwegnummer Vastgelegd subsidiebedrag  (euro) Vastleggingsdatum
MODULE 12      
GEREALISEERD      
Kortemark N35 1.233.805,14 19/12/2003
       
MODULE 13      
GEREALISEERD      
Brugge N376 800.000,00 23/12/2002
Brugge N376 1.199.399,79 14/12/2004
Brugge N34i 100.008,05 22/12/2004
Koksijde N396    
Koksijde N8    
Koksijde N330    
Koksijde N396 849.323,20 6/12/2004
Oostende R31 254.799,69 19/12/2003
Oostende R31 174.049,39 19/12/2003
Oostende R31 217.561,71 19/12/2003
Oostende N34 467.764,70 6/12/2004
Oostende N340 1.741.180,11 21/12/2005
Wingene N327a 173.987,79 21/12/2005
Wingene / Zwevezele N370 1.619.710,94 19/12/2003
Zuienkerke N326 364.212,34 18/08/2005
       
IN UITVOERING      
Brugge R30 1.065.700,00 21/12/2005
Menen N8 1.774.000,00 22/12/2004
Middelkerke N325 444.415,32 12/11/2002
Oostende N358 1.401.042,06 2/08/2006
Wervik N8 3.699.000,00 22/12/2004

VOORBEREIDING UITVOERING (o.a. onteigeningen)

     
Beernem N337 1.420.670,82 4/02/2005
Brugge N9 1.074.418,50 17/12/2004
Brugge N337 500.546,89 22/12/2004
Dentergem en Zulte N459 782.616,31 21/12/2006
Diksmuide N35 793.456,49 17/01/2006
Diksmuide N364 482.671,24 17/01/2006
Diksmuide N364 1.799.021,38 17/01/2006
Gistel N358 1.581.373,20 18/08/2005
Gistel N33 755.042,49 24/01/2007
Izegem N36 383.516,76 7/11/2003
Koksijde N34 1.706.127,18 24/08/2005
Nieuwpoort N34 593.046,45 3/04/2007
Oudenburg N358 873.544,70 9/11/2005
Zuienkerke N9 721.109,60 20/12/2004
       
PLANFASE      
Beernem N368 697.273,63 5/12/2006
De Panne N35 514.128,65 7/08/2006
Dentergem N305 482.834,56  19/12/2007
Heuvelland N331 2.467.562,93  19/12/2007
Koksijde N35 543.314,22 7/08/2006
Meulebeke N305 1.250.934,30  20/12/2007
Oostkamp N368 2.042.915,60 5/12/2006
Oostrozebeke N305 833.752,66  19/12/2007
Veurne N35 1.052.659,49 7/08/2006

3. Aanvragen vanuit de gemeenten worden in West Vlaanderen niet apart geregistreerd. De gegevens over het aantal conform verklaarde startnota’s, per jaar, geeft wel een accuraat beeld. Hieruit blijkt niet onmiddellijk een grote stijging van de belangstelling vanuit de gemeenten, hoewel de trend wel positief is. De recentere projecten hebben ook een grotere omvang.

  2002 2003 2004 2005 2006 2007 inschatting 2008
         1 4 14 11 6 9 10
Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag over fietsmodules in West-Vlaanderen

Schriftelijke vraag over De Lijn in de stad

Ingediend op oktober 30th, 2008 door bartcaron

Schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van mobiliteit:

In sommige steden wordt De Lijn vaak nog stiefmoederlijk behandeld en wordt er weinig aandacht besteed aan het promoten van het openbaar vervoer. Terwijl andere steden volop de kaart van het openbaar vervoer getrokken hebben. De vraag rijst in welke mate dit op het terrein wordt vertaald.

1. Wat is het aantal reizigers per jaar in elke centrumstad?

2. Wat is hierin het aandeel reizigers met een abonnement?

3. In welke steden worden nachtbussen voorzien? En op welke manier wordt dit georganiseerd?

4. In welke mate wordt gebruik gemaakt van deze nachtbussen?

Antwoord:

1. De telling van reizigers bij De Lijn gebeurt op basis van de individuele lijnen. Per lijn worden statistieken bijgehouden, op basis van geregistreerde ontwaardingen. Door samenvoegingen van lijnen kunnen reizigersaantallen per entiteit, en voor de gehele VVM worden berekend.
Heel wat lijnen van de VVM lopen over meerdere gemeenten. Zo ook voor centrumsteden: een aantal lijnen zijn stadslijnen die enkel in de stad zelf lopen, echter heel wat lijnen zijn verbin-dingen tussen de stad en de omliggende gemeenten.

Het is momenteel niet mogelijk om automatische rapporteringen te genereren inzake reizigers-aantallen per zone of regio. Deze zijn nodig om correcte cijfers te kunnen weergeven per gemeente, zoals bvb. voor centrumsteden.

Indien voor bepaalde doeleinden, zoals het evalueren van het bestaande netwerk, cijfergegevens nodig zijn, worden deze gemeten via manuele tellingen op de voertuigen. Op basis van deze informatie kunnen dan conclusies worden getrokken.

Momenteel is het dan ook niet mogelijk om een actueel beeld van reizigersaantallen voor de verschillende centrumsteden te communiceren.

Daarnaast is het zo dat De Lijn de verplaatsingen met abonnementen niet eenduidig aan een gemeente of stad kunnen worden toegewezen. De Lijn reikt immers enkel netabonnementen uit en geen abonnementen voor een specifiek traject of stad. Gevolg is dat de verplaatsingen van deze reizigers niet eenduidig kunnen worden toegewezen aan een gemeente of stad.

2. Om dezelfde redenen als bij vraag 1 is het niet mogelijk om per centrumstad een accuraat antwoord te geven.

Voor Vlaanderen bedraagt het aandeel van ritten gemaakt met een abonnement 77,5%. 

3. Nachtbussen (of extra avondlijnen) worden aangeboden in volgende centrumsteden:
o Antwerpen
o Gent
o Brugge
o Oostende
o Roeselare
o Leuven

Antwerpen
Het gaat hier om een netwerk dat alleen tijdens weekendnachten wordt geëxploiteerd. Voor elke lijn worden 2 ritten per nacht voorzien:

N2 Hoboken – Wilrijk
N14 Mortsel – Boechout
N24 Wommelgem – Wijnegem
N29 Hemiksem – Boom – Aartselaar
N32 Edegem – Hove – Lint
N62 Deurne – Schoten
N65 Kapellen – Putte
N77 Stabroek – Zandvliet
N86 Linkeroever – Zwijndrecht

Gent
De zes gratis nachtbussen rijden in het weekend (vrijdag- en zaterdagnacht) op trajecten van bestaande buslijnen en stoppen aan dezelfde halten als overdag. Het centrale opstappunt is de halte Gent Korenmarkt. Voor elke nachtbuslijn worden 5 ritten per nacht voorzien. De eerste rit vertrekt om 1.45 uur, de laatste om 4.45 uur.

NB1 Mariakerke
NB2 Gentbrugge
NB3 Wondelgem
NB4 Zwijnaarde
NB5 Oostakker
NB6 Sint-Denijs-Westrem

Brugge
Lijnen:
5100 Avondlijn Brugge Centrum
5090 Avondlijn Brugge West
5091 Avondlijn Brugge Noord
5092 Avondlijn Brugge Oost
5093 Avondlijn Brugge Zuid
5094 Avondlijn Oostkamp
5095 Avondlijn Dudzele-Lissewege
5096 Avondlijn Jabbeke
5097 Avondlijn Beernem
5098 Avondlijn Damme
5099 Avondlijn Zedelgem

Frequentie en amplitude:

Lijnnr Maandag tot donderdag + zondag Vrijdag + zaterdag
Frequentie Amplitude Frequentie Amplitude
5100 8 ritten H + T 21:27 – 0:40 11 ritten H + T 21:27 – 2:10
5090 3 ritten VAV 21:03 – 23:10 8 ritten VAV 21:03 – 2:10
5091 3 ritten VAV 21:10 – 23 15 8 ritten VAV 21 10 – 2:15
5092 3 ritten VAV 21:10 – 23 15 8 ritten VAV 21 10 – 2:15
5093 3 ritten VAV 21:10 – 23 15 8 ritten VAV 21 10 – 2:15
5094 3 ritten VAV 21:08 – 23:10 6 ritten VAV 21:08 – 2:10
5095 3 ritten VAV 21:08 – 23:10 6 ritten VAV 21:08 – 2:10
5096 3 ritten VAV 21:08 – 23:10 6 ritten VAV 21:08 – 2:10
5097 3 ritten VAV 21:08 – 23:10 6 ritten VAV 21:08 – 2:10
5098 3 ritten VAV 21:08 – 23:10 6 ritten VAV 21:08 – 2:10
5099 3 ritten VAV 21:08 – 23:10 6 ritten VAV 21:08 – 2:10
VAV is vraagafhankelijk – geen terugrit mogelijk

Oostende
In het project ‘Avondlijnen Oostende’ zitten 2 concepten vervat. De stadslijnen die in lus rijden en de streeklijnen met een vraagafhankelijk systeem. Voorzien wordt dat alle lijnen op elkaar aansluiten. Hiervoor is Oostende Marie-Joséplein als knooppunt geselecteerd. De gegarandeerde en efficiënte aansluitingen bevorderen de bereikbaarheid richting staduitwaarts.

Lijnen:
81 Avondlijn Centrum – Conterdam
85 Avondlijn Stene
86 Avondlijn Raversijde
87 Avondlijn Steense Dijk
89 Avondlijn Bredene
82 Avondlijn voorstad Oudenburg
83 Avondlijn voorstad Gistel
84 Avondlijn voorstad Middelkerke

Roeselare
Er zijn in Roeselare 2 avondlijnen: 5712 Avondlijn Noord en 5756 Avondlijn Zuid.

Frequentie en amplitude:

Lijnnr op vrijdag, zaterdag, zondag en feestdagen
Frequentie Amplitude
5712 60’-frequentie
3 ritten 21:06 – 23:17
5756 60’-frequentie
3 ritten 21:12 – 23:23

Leuven
In Leuven bestaat het aanbod bestaat uit 12 lijnen die de reisweg van de reguliere lijnen volgen en die beperkt zijn tot een straal van ca. 10 km rondom Leuven.

De nachtlijnen vertrekken op vrijdag en zaterdag om 23u00, 00u00, 01u00 en 02u00 vanuit het centrum van Leuven naar de omliggende gemeenten. Elke rit vanuit Leuven heeft ook een terugrit vanuit de omliggende gemeenten naar Leuven.
Huidig aanbod nachtvervoer:
• Lijn 2 Leuven – Kortijk-Dutsel
• Lijn 3 Leuven – Lubbeek
• Lijn 4 Leuven – Herent
• Lijn 5 Leuven – Vaalbeek
• Lijn 5 Leuven – Wijgmaal
• Lijn 8 Leuven – Bertem
• Lijn 8 Leuven – Bierbeek
• Lijn 316 Leuven – Leefdaal
• Lijn 335 Leuven – Wezemaal
• Lijn 337 Leuven – Sint-Joris-Weert
• Lijn 358 Leuven – Kortenberg
• Lijn 370 Leuven – Linden – Lubbeek

Door het succes van het huidig nachtvervoer en de sterke vraag naar uitbreiding, zal De Lijn Vlaams-Brabant begin 2009 het nachtelijk aanbod uitbreiden met enerzijds bijkomende lijnen en anderzijds een uitbreiding van het traject van een aantal bestaande nachtlijnen.

4. Antwerpen
In 2007 werden 26.424 reizigers vervoerd via het nachtnet.

Gent

Lijn Totaal aantal reizigers
NB1 9.416
NB2 5.970
NB3 5.618
NB4 6.786
NB5 5.208
NB6 9.586
Totaal 2007 42.584

Brugge
Beschikbare resultaten:
5094 Oostkamp aantal reizigers: 9.316
5095 Dudzele aantal reizigers: 4.322
5096 Jabbeke aantal reizigers: 6.684
5097 Beernem aantal reizigers: 6.948
5098 Damme aantal reizigers: 2.604
5099 Zedelgem aantal reizigers: 9.014

Oostende
Voor dit project zijn nog geen resultaten beschikbaar

Roeselare
5712 aantal reizigers: 697
5756 aantal reizigers: 787

Leuven

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal reizigers op jaarbasis opgedeeld per lijn van en naar Leuven. Daarnaast wordt het aantal reizigers per weekend weergeven.

Nachtlijnen Aantal reizigers
(juni 2006-mei 2007) Aantal reizigers per weekend (juni 2006-mei 2007)
2   Leuven – Kortrijk-Dutsel 8.631 166
3   Leuven – Lubbeek 8.850 170
4   Leuven – Herent 4.790 92
5   Leuven – Vaalbeek 4.795 92
5   Leuven – Wijgmaal 7.540 145
8   Leuven – Bertem 7.262 140
8   Leuven – Bierbeek 9.259 178
316 Leuven – Leefdaal 6.089 117
335 Leuven – Wezemaal 8.090 156
337 Leuven – Sint-Joris-Weert 9.817 189
370 Leuven – Linden – Lubbeek 5.780 111
358 Leuven – Kortenberg 10.588 204
Totaal 91.491 1.760

 

Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag over De Lijn in de stad

Schriftelijke vraag over de snelheidsbeperkingen in Kortrijk

Ingediend op oktober 29th, 2008 door bartcaron

Schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van mobiliteit:

Momenteel is er een wirwar aan verkeersborden in Kortrijk. Op deze manier is het niet altijd mogelijk te weten wat de maximale snelheid is. Op de meeste gewestwegen mag men 70km per uur rijden, ter-wijl op de stadswegen de snelheid beperkt is tot 50km per uur. Dit leidt tot gevaarlijke en onduidelijke situaties.

1. Zijn er plannen voor de invoering van een snelheidsbeperking van 50km per uur op alle gewest-wegen binnen de ring rond Kortrijk (R8)?

2. Wordt er gedacht aan een algemene regeling voor alle wegen, zowel de gewestwegen als de stadswegen, binnen de ring rond Kortrijk (R8)?

3. Waarom worden er bij de uitritten op de R8 die stadsinwaarts gaan en op de invalswegen naar de stad niet systematisch opvallende markeringsborden geplaatst, zoals bijvoorbeeld aan de grens-overgangen, waarop duidelijk staat dat binnen deze zone maximum 50km per uur gereden mag worden?

Antwoord:

Voor alle wegen binnen de ring (R8) te Kortrijk een snelheidsbeperking van 50 km/u invoeren en aangepaste markeringsborden bij de overgang voorzien, zou inderdaad de eenduidigheid en leesbaarheid kunnen ten goede komen. Maar een snelheidsregime moet ook aan andere elementen getoetst worden zoals ondermeer de omgeving, het wegbeeld, het ruimtelijk kader, de afdwingbaarheid, …

Daarbij, zoals terecht door U gesteld wordt, is er in Vlaanderen reeds een wirwar aan verkeers-borden. Er dient dan ook omzichtig omgesprongen te worden met het bijplaatsen ervan.
Bij een eerste nazicht, tot op een plaatselijke 300 meter aan de overgang na, is binnen de R8 reeds voor alle gewestwegen een snelheidsregime van 50 km/u van toepassing. Echter de R8 is niet overal een harde grens tussen woonzone en open zone. Zowel stadin-, als staduitwaarts komen in sommige gevallen woonlinten voor, waardoor een snelheidsregime van 50 km/u aan beide zijden aangewezen is.

2. Het mobiliteitsplan van de stad Kortrijk ten slotte bevat spijtig genoeg momenteel geen snelheidsplan waarin de gewenste snelheden vertaald zijn. Ook bij de evaluatie van het mobili-teitsplan is dit niet als actie opgenomen.

Wij zullen echter uw voorstel indachtig zijn bij de verdere projectrealisaties en dit tevens overmaken aan het stadsbestuur.

 

Ingediend onder in het parlement, schriftelijke vragen Reacties uitgeschakeld voor Schriftelijke vraag over de snelheidsbeperkingen in Kortrijk

Vermindering van planlast in het lokaal jeugdwerk en cultuurbeleid

Ingediend op december 11th, 2005 door bartcaron

Op donderdag 8 december werd in de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media van het Vlaams parlement een wijziging van het decreet lokaal cultuurbeleid besproken en unaniem goedgekeurd.

Het decreet lokaal cultuurbeleid heeft op drie jaar tijd heel wat losgemaakt in de Vlaamse gemeenten en een aantal gemeenten in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Van de 327 Vlaamse en Brusselse gemeenten dienden sinds 1 januari 2002 212 gemeenten een aanvraag in om in te stappen in het decreet lokaal cultuurbeleid. Bij 186 gemeenten is ondertussen een gesubsidieerde cultuurbeleidscoördinator aan de slag. Er werden 174 cultuurbeleidsplannen goedgekeurd. 305 gemeenten beschikken over een door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde bibliotheek en 61 gemeenten beschikken over een door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd cultuurcentrum.

Na drie jaar uitvoering van het decreet stellen de indieners echter vast dat een aantal van de in het decreet opgenomen beleids- en rapporteringsinstrumenten een te grote administratieve druk leggen op de gemeenten, zonder dat er een eigenlijke meerwaarde werd gecreëerd. Een dergelijke analyse wordt ook bevestigd door de Raad van Cultuur, die in zijn advies over de administratieve last uitdrukkelijk stelde: “Er moet te veel gepland worden op gemeentelijk vlak. Hier is duidelijk nood aan een deregulering.” Het Vlaams regeerakkoord bepaalt ter zake uitdrukkelijk dat taaklast zonder toegevoegde waarde voor de lokale besturen afgeschaft wordt.

Bart Caron (spirit), Steven Vanackere (CD&V), Gracienne Van Nieuwenborgh (sp.a), Kris Van Dijck (N-VA) en Herman Schueremans (VLD) Dienden daarom een voorstel van decreet in om het decreet lokaal cultuurbeleid te wijzigen, met het oog op administratieve vereenvoudiging.
Ze vertrokken daarbij van het feit dat het lokaal cultuurbeleid een gezamenlijke project is van de Vlaamse overheid en het lokale bestuur, gebaseerd op de gelijkwaardigheid van beide partners, elk met een eigen autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid, en gebaseerd op noodzakelijk wederzijds vertrouwen.

De indieners willen een grotere beleidsvrijheid en -verantwoordelijkheid voor de lokale besturen. De belangrijkste wijzigingen en administratieve vereenvoudigingen van het huidige voorstel zijn:
–    Gemeenten maken één geïntegreerd cultuurbeleidsplan, met desgevallend een apart luik voor hun cultuurcentrum en bibliotheek, in aansluiting op de algemene doelstellingen van het cultuurbeleidsplan.
–    De bepaling dat de Vlaamse regering de beleidsplannen formeel moet goedkeuren wordt geschrapt.
–    Er komen nu eenvormige data voor indiening van de bewijsdocumenten.
–    De verplichting van de tussentijdse evaluatie van het cultuurbeleidsplan, het beleidsplan voor het cultuurcentrum en de bibliotheek vallen weg.
–    Het jaarlijks financieel verslag en werkingsverslag worden vervangen door één verantwoordingsnota waarin de besteding van de subsidies wordt beschreven en verantwoord.
–    Gegevensverzamelingen door Vlaamse administratie, steunpunten, onderzoekscentra worden gebundeld tot één keer per jaar, uitzonderingen op die regel zijn echter mogelijk. De Vlaamse administratie krijgt hierbij een regiefunctie.

Dit voorstel is het resultaat van een voortraject waarbij op meerdere momenten overleg werd gepleegd met het kabinet van de minister bevoegd voor Cultuur en de verschillende betrokken actoren uit het veld. Uiteindelijk leidde dit tot het duidelijk aflijnen van de doelstelling van dit voorstel, namelijk uitsluitend het verminderen van de planlast en het realiseren van een administratieve vereenvoudiging. Deze aflijning is ingegeven door de overweging dat de indieners de inhoudelijke evaluatie van het decreet van 13 juli
2001 die voorbereid wordt door Minister Anciaux en die afgerond zal worden in 2006, niet wensen te doorkruisen, noch daar een voorafname op willen doen.

Vlaams Parlement vermindert de planlast in het lokaal jeugdwerkbeleid
Het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid wordt ontegensprekelijk positief geëvalueerd door alle betrokken jeugdactoren. Toch wordt, onder meer door de gemeentebesturen, gewag gemaakt van overdreven procedurele eisen, vormvereisten en planlast.

Voor de beleidsperiode 2005-2007 zijn weer 300 gemeenten met een gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan aan de slag gegaan. In zeven faciliteitengemeenten diende het jeugdwerk zelf een plan in voor 80% van het subsidiebedrag. De Vlaamse Gemeenschapscommissie maakt een legislatuurplan voor de periode 2006-2010.

Het oorspronkelijke decreet van 1993 was het resultaat van een overwogen decentraliseringsproces en -beleid dat de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor het lokale jeugd(werk)beleid bij de gemeenten legde. De samenwerking met de andere overheden werd echter even uitdrukkelijk als uitgangspunt ingeschreven: het lokale jeugdbeleid als een gedeelde bezorgdheid van de Vlaamse Regering, de provincies en de gemeenten.
Ondanks de vertrouwdheid met het decreet stellen de indieners vast dat een aantal decretaal opgelegde instrumenten een te grote druk leggen op de gemeenten en andere betrokken besturen. Heel wat bepalingen worden ervaren als een administratieve last zonder toegevoegde waarde op het lokale niveau. Het Regeerakkoord stelt uitdrukkelijk dat taaklast zonder toegevoegde waarde voor de lokale besturen afgeschaft wordt.

Bart Caron (spirit), Sabine Poleyn (CD&V), Else De Wachter (sp.a), Kris Van Dijck (N-VA) en Herman Schueremans (VLD). Dienden daarom een voorstel van decreet in om het decreet lokaal jeugdwerkbeleid te wijzigen, met het oog op administratieve vereenvoudiging.
De voorgestelde vereenvoudigingen zijn:
–    men maakt jaarlijks één nota ter verantwoording van de ‘geoormerkte’ subsidies (in plaats van de jaarlijkse jaarplannen en werkingsverslagen nu, waarin telkens ook uitdrukkelijk een concretisering en inhoudelijke evaluatie van de vooropgestelde acties moet worden opgenomen);
–    de jaarlijkse verantwoordingsnota hoeft niet besproken te worden op de gemeenteraad.
Er werd dus gezocht naar hoe de administratieve verplichtingen vereenvoudigd konden worden, zonder te raken aan het fundament van de communicatieve planning.

De indieners blijven voor het jeugdwerkbeleidsplan ook uitdrukkelijk kiezen voor een planperiode van drie jaar. De reden hiervoor is de eigenheid van de sector. Men stelt namelijk vast dat er tijdens een beleidsperiode van zes jaar op het terrein een nieuwe generatie jonge mensen actief wordt in de verdere ontwikkeling en uitbouw van het lokale jeugdwerk. Als men dus zou kiezen voor een planperiode van zes jaar, dan zou dit tot gevolg hebben dat er tijdens de looptijd van het jeugdwerkbeleidsplan een generatiewissel gebeurt waarbij die nieuwe stuwende generatie niet betrokken is bij het opstellen van het lopende jeugdwerkbeleidsplan, maar wel geconfronteerd wordt met de beleidsgevolgen ervan voor hun activiteiten.
De indieners wensen dat elke nieuwe generatie jongeren (na drie jaar zijn immers minstens twee derde van de jeugdwerkers vervangen) telkens weer het hele planningsproces kan meemaken. Dit maakt hen bewust van de objectieve en subjectieve behoeften op het vlak van jeugdbeleid in de gemeente; laat hen mee zoeken naar mogelijke oplossingen; confronteert hen met budgetten en politieke keuzes, enzovoort.

Ook dit voorstel is het resultaat van een voortraject waarbij op meerdere momenten overleg werd gepleegd met het kabinet van de minister van Jeugd en de verschillende betrokken actoren uit het veld. Uiteindelijk leidde dit tot het duidelijk aflijnen van de doelstelling van dit voorstel,
namelijk uitsluitend het verminderen van de planlast en het realiseren van een administratieve vereenvoudiging. Deze aflijning is ingegeven door de overweging dat de indieners de inhoudelijke evaluatie van het decreet van 13 juli
2001 die voorbereid wordt door Minister Anciaux en die afgerond zal worden in 2006, niet wensen te doorkruisen, noch daar een voorafname op willen doen.
De indieners engageren zich ook ten overstaan van de jeugdsector en de lokale beleidsverantwoordelijken dat ze de omzetting van dit decreet in de concrete uitvoeringsbesluiten in dezelfde geest zullen bewaken.

Ingediend onder in het parlement Reacties uitgeschakeld voor Vermindering van planlast in het lokaal jeugdwerk en cultuurbeleid

boek

Klik hier om het boek te downloaden


'Vanop de Frontlijn, Reflecties op het Vlaamse Cultuurbeleid' - Bart Caron en Guy Redig, Uitgeverij Vrijdag, april 2019




Bart Caron met contrabas (foto: Viviane Decock)

 

Nieuws

Vlaams parlementslid Bart Caron (Groen) stopt met actieve politiek

We moeten af van ‘middeleeuwse’ overdracht van jachtrechten

Alternatieven voor dierproeven

Het ‘kleine’ parlementaire werk. Recente voorbeelden: Geluidshinder kusttram – Hakhoutbeheer – Restauratiepremies Onroerend Erfgoed – Beschermde landschappen

Ketnet wil zender voor allerkleinsten, “Legitieme vraag en begrijpelijke ambitie”

Gereglementeerde boekenprijs unaniem goedgekeurd door Vlaams parlement

Wat liep er fout met de bescherming Villa Slabbinck? (Brugge)

Groen verwelkomt Bellegemse windmolens, maar vraagt ‘windplan’ voor regio Kortrijk

Groen wil geen sloop hoekhuis Kasteelkaai-Belfaststraat.
Hoog tijd voor een Kortrijkse visie op erfgoed!

Woede van boeren terecht, maar alleen ander landbouwmodel geeft boeren een zekere toekomst.

Provinciebestuur W-Vl verliest vele (culturele) instellingen

Bart Caron : “Overdracht cultuurbevoegdheden provincies is een wangedrocht !”

Leve Mest-Vlaanderen

Nog geen bescherming poldergraslanden

Nog redders aan de kust?

Brugge weert plooifiets uit overheidsgebouwen

De Leie of het Kanaal naar Roeselare: Groen wil meer binnenvaart

Kortrijk Airport, milieuvergunning aangepast?

Wanneer faire prijzen voor landbouwproducten?

Kortrijk heeft de bus gemist

Burgerkabinet ontslaat Gatz niet van plicht om al bestaande inspraak te versterken

Steeds meer monumenten wachten op broodnodig onderhoud. Ondertussen verkrotten ze

Freya Piryns voorgedragen als vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de VRT

Regering krimpt beloofde natuurgebieden langs de Leie sterk in

Bruggen in Kortrijk, werkende verlichting op de fietspaden is een brug te ver…

LAR-zuid, woordbreuk van de stadscoalitie

Informatie, diverse sporten en cultuur moeten prioriteit VRT blijven

‘Gemeenteraad is wachtzaal voor wie schepenambt wil’

Persmededeling: Groen maakt werk van versterking West-Vlaamse open ruimte.

Persbericht: 5 Groene werven voor een impuls in West-Vlaanderen.