bartcaron.be

hoogsensitieve kinderen

Ingediend op mei 14th, 2008 door bartcaron

Interpellatieverzoek van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en gezin over hoogsensitieve kinderen.

Ik wil graag even de situatie schetsen.

De kindertijd zou een gelukkige tijd moeten zijn, onbezorgd.

Het baart me echter zorgen als ik lees zoals onlangs in De Standaard dat steeds meer kinderen ongelukkig zijn en zelfs zo ongelukkig zijn dat ze liever dood zouden zijn. Terwijl hen op het eerste zicht weinig ontbreekt, ze hebben een vader en een moeder, het ontbreekt hen niet aan zorg en aandacht, luxe of comfort. En toch lukt het niet, ze zijn niet gelukkig. Ze vinden hun draai niet binnen de samenleving, ze kunnen niet aarden. Vaak maakt dit hen boos en gefrustreerd, rusteloos en woedend, of gelaten of apathisch. Ze snijden en kerven zich in de armen, slaan zich op het hoofd, krabben en kloppen om zich heen.

Het gaat hier vaak om hooggevoelige kinderen. Tachtig procent van de mensen is gewoon gevoelig, terwijl twintig procent hooggevoelig is.
Deze kinderen kunnen vaak niet om met de sociale druk binnen onze samenleving. Het presteren, competitief zijn, dat ligt hen niet. Ze zijn een gemakkelijk slachtoffer voor pesters, ze voelen elk verwijt messcherp aan. Maar ze voelen ook intenser, ruiken of smaken scherper, merken meer op, reflecteren meer, voelen anderen beter aan. Het gaat dus niet echt om een ziekte, sommigen zien hoogsensitiviteit als een gave. Hooggevoeligen zijn namelijk ook vaak creatief, nauwgezet, erg gewetensvol, slim en intuïtief, een zegen voor de wereld, waarin almaar meer de daadkracht telt, waar de harde competitie agressie en impulsiviteit beloont, waar gevoeligen het etiket ‘overgevoelig’ krijgen. Het is een vergiftigd geschenk, het maakt hun leven intenser, interessanter, maar zeker niet eenvoudiger. Onderzoek leert ons ook dat hooggevoelige personen ook veel vatbaarder zijn voor depressies.

De kinder- en jongerentelefoon krijgt almaar meer vragen over zelfpijniging en over zelfdoding. Steeds meer kinderen hebben psychologische hulp nodig. Terwijl er een groot tekort is aan kinderpsychiaters.

In De Standaard van maandag 14 april 2008 meldt u dat u het budget voor geestelijke gezondheidszorg met 1,4 miljoen euro zal optrekken, waarin kinderen ongetwijfeld een plaatsje zullen krijgen. Verdere plannen zijn er nog niet.

Naar aanleiding van deze vaststellingen wil ik graag volgende vragen stellen aan de Minister:

1. Erkent de minister de gesignaleerde problemen van jongeren? Moet ik de aanpak situeren binnen het domein van de geestelijke gezondheidszorg? Of is dit een probleem dat integraal moet aangepakt worden, ik bedoel in onderwijs, welzijn, jeugd… Zal de minister desgewenst een integrale aanpak stimuleren?
2. Welk budget zal beschikbaar zijn voor hulpverlening van jongeren binnen de geestelijke gezondheidszorg?
3. Welke maatregelen bent u van plan te nemen?
4. Hoe staat u tegenover het door sommigen aangehaalde tekort aan kinderpsychiaters? Is dat een efficiënt antwoord? Kan dit worden aangepakt in de CGG’s?

 

Minister Steven Vanackere: In dit belangrijke debat mag men niet relativeren en niet dramatiseren, niet overmoedig doen alsof de politiek of de overheid alles
kan oplossen en ook niet doen alsof de overheid geen rol van betekenis te spelen heeft. Het is bijzonder belangrijk om in dit debat nuance te vinden en, zoals mevrouw Jans
daarnet zei, oog te hebben voor de ongelooflijke complexiteit.
Al naargelang de inspiratiebron van de spreker komt het ene of het andere element meer op de voorgrond. Daardoor zou men kunnen denken dat het een ofofverhaal
is, terwijl ik denk dat iedereen van goede wil beseft dat het goede begrip van waar we over spreken, te maken heeft met een veelheid aan factoren, waarbij men tegelijkertijd op verschillende domeinen stappen moet zetten. Dat is trouwens de reden waarom mevrouw
Hoebeke zegt dat het een verantwoordelijkheid van verschillende ministers is.
Ik voeg daar meteen aan toe dat het vooral ook een verantwoordelijkheid is van verschillende actoren. Enorm veel bronnen van instanties, organisaties of structuren die in onze samenleving een rol spelen en de leefwereld van de jongeren beïnvloeden, maken keuzes die een belangrijke impact hebben op deze problematiek. Het is heel belangrijk om zo genuanceerd mogelijk te zijn. Ik zal dat proberen te doen. Ik wil op voorhand zeggen dat
alle bewoordingen die we gebruiken, bijna per definitie defect zijn omdat ze de indruk kunnen wekken dat er alleen maar is wat men zegt en dat de andere aspecten
niet van tel zijn. Ik wil beginnen met de problematiek te erkennen, want
de heer Caron vraagt me dat. Iedereen die daarover preekt, nodig ik uit om gewoon de gedachte-oefening te
maken om na te gaan hoe het honderd jaar geleden was.
Deze voormiddag heb ik nog eens bedacht dat ik in mijn jeugd een aantal boeken heb gelezen van de onderwijspedagoog
Theo Thijssen, die later een socialistisch politicus werd. In zijn boeken stel je vast dat de sores, de
zorgen waarmee jonge mensen en kinderen tijdens de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste
eeuw werden geconfronteerd, onvoorstelbaar waren. De ontdekking van het kind als sociologische categorie, is
trouwens relatief recent. Met al de cijfers die we bekijken – neem dat alstublieft niet voor een relativering –
moeten we durven in ogenschouw nemen dat honderd jaar geleden mensen, ook jonge mensen en kinderen,
vaak werden geconfronteerd met bijzonder belastende problemen. Daarmee pik ik in op de inleiding van de
heer Caron, die zegt dat een kindertijd eigenlijk zorgeloos zou moeten zijn. Hij heeft gelijk in het ideaaltypische:
het moet een ambitie en een droom zijn.

Natuurlijk kan geen enkel mensenleven, ook niet dat van een kind, gegarandeerd geïmmuniseerd worden tegen
zorgen. We zullen goed moeten bekijken welke strategieën het ons, de samenleving en de politiek, mogelijk
maken om kinderen zoveel mogelijk in een situatie te brengen waarin ze niet te veel worden geconfronteerd
met belastende factoren en zorgen. Tegelijk moeten we ook beseffen dat een groot stuk van het antwoord erin
bestaat om kinderen sterk genoeg te maken en draagkracht te geven, om, net zoals honderden generaties van
kinderen voor hen, zo goed mogelijk te leren omgaan met zaken die belastend zijn. Het is niet alleen een verhaal
van draaglast maar ook van draagkracht.

Er zijn verschillende factoren die elk op zich of in combinatie met elkaar, een belastend effect kunnen
hebben, bijvoorbeeld een verhoogde prestatiedruk of te hoge verwachtingen ten aanzien van kinderen. Die
hoge verwachtingen hebben niet altijd te maken met prestatiedruk, maar met de verwachting dat het leven
perfect en zorgeloos zou kunnen zijn, en dat men het perfecte geluk kan realiseren. We moeten ons ervan
vergewissen dat het ideaalbeeld dat vandaag in de samenleving vaak wordt geformuleerd, alsof het mogelijk
is om zorgeloos of in perfect geluk te leven, in zeker opzicht en paradoxaal genoeg, op heel veel jonge
mensen en volwassenen een druk legt. Men denkt dan: als ik zorgen heb, dan scheelt er wat met mij. Ik ben
van de overtuiging dat we daarmee rekening moeten houden bij het formuleren van de antwoorden.
De context waarin veel jonge mensen vandaag naar volwassenheid groeien, is anders en soms minder
-7- Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008 geborgen. Ik heb een interessante woordenwisseling
gehoord over het warme nest, maar laat ons daarbij niet in karikaturen vervallen. Uiteraard denk ik dat e
en tweeverdienend,
hardwerkend koppel perfect in staat moet zijn om een warm nest te maken. Het is niet omdat men
bepaalde maatschappelijke verantwoordelijkheden opneemt, dat het onmogelijk is om een kind in een goede
dialoog een warm nest te bieden. Als een jong kind in zijn of haar omgeving geconfronteerd werd met veel
breuken, is de kans op het creëren van een warm nest kleiner. Vandaag zijn heel wat structuren en banden veel
problematischer, waardoor kinderen het warme nest vaker moeten missen. Dat warme nest gaat verder dan
het gezin, het is ook maatschappelijk. Wie zei ook weer: ‘It takes a village to raise a child’? Dan gaat het over een
warme samenleving.

Daarbij komt het fenomeen dat vandaag veel jonge mensen moe worden van het kiezen. Het hebben van zoveel
mogelijkheden verandert een situatie van ‘mogen kiezen’ in ‘moeten kiezen’ en zelf instaan voor alle gevolgen
van de keuzes. Voor heel wat mensen is dat belastend. In een analyse moeten we oog hebben voor de
combinatie van draagkracht en draaglast, waarbij beide even belangrijk zijn.
Om daar verstandige zaken over te zeggen, is er wel wat onderzoek nodig. De analyse moet de slogantaal zoveel
mogelijk vermijden. Er zijn enkele instrumenten. Minister Anciaux verwijst naar de jeugdmonitor, die vertrekt
van een bevraging van kinderen en jongeren aan de hand van veertien thema’s uit de leefwereld van kinderen en
jongeren van twaalf tot dertig jaar. Binnen mijn beleidsdomein heb ik aan het Steunpunt
voor Welzijn en Volksgezondheid een onderzoeksopdracht gegeven die een nadere analyse beoogt van de
oorzaken, meer specifiek van de hoge cijfers over zelfdoding in Vlaanderen. Het steunpunt zal die cijfers vergelijken
met cijfers uit de buurlanden. Er is al wetenschappelijk onderzoek gebeurd in Vlaanderen.
De doctoraatsthesis van Gwendolyn Portzky van de eenheid voor zelfmoordonderzoek van de Universiteit
Gent, deed onderzoek naar suïcidaal gedrag bij adolescenten. Over de vergelijking tussen Nederland en
Vlaanderen staat er: “Ten opzichte van de Nederlandse jongeren scoren de Vlamingen hoog op de volgende
risicofactoren: negatieve levensgebeurtenissen, angst, minder probleemgerichte coping, meer alcohol- en
drugsgebruik en minder communicatie met ouders, broers, zussen, andere familieleden en leerkrachten over
hun probleem. Hieruit kan men concluderen dat culturele eigenschappen van een land of regio invloed kunnen
hebben op het zelfbeschadigend gedrag bij jongeren.” Daarnaast is ook de onderzoeker van het Centrum ter
Preventie van Zelfdoding in samenwerking met het Sint-Lucasinstituut gestart met een doctoraatstudie waarin
de attitudes ten aanzien van suïcide en hulpzoekend gedrag in Vlaanderen en Nederland met elkaar worden
vergeleken. Ik speel positief in op de suggestie die daarnet werd geformuleerd over het wetenschappelijk
onderbouwen van gegevens.

Minister Vandenbroucke wijst erop dat er de voorbije jaren veel energie is gestopt in het uitbouwen van een
goede leerlingenbegeleiding op school. Meer dan vroeger kunnen leerlingen nu terecht bij iemand op school
als ze problemen hebben. Die persoon kan hen dan doorverwijzen naar de juiste vorm van hulpverlening,
waar ze hun verhaal in vertrouwen kunnen doen. Scholen vragen en krijgen ondersteuning van de pedagogische
begeleidingsdiensten en nascholingscentra. Ook clb’s zijn een belangrijke partner om school, ouders en
leerlingen bij te staan.

Minister Anciaux verwijst naar een opinietekst die hij schreef in De Standaard op 15 april 2008. Hij verwijst
naar een collectieve verantwoordelijkheid van heel de samenleving. Hij wijst op de extreme druk op kinderen
door opvoeding, onderwijs en werk en stelt dat die moet verminderen. Hij heeft het gevoel dat, ondanks de
veel minder verticale of autoritaire opvoeding, men nog werk moet maken van een echte dialoog met kinderen
en jongeren. Hij doet ook een oproep voor een nieuw generatiepact, waarbij jeugd, kinderen en jongeren
als groep in de samenleving worden erkend. Ze moeten mogelijkheden krijgen om samen met
leeftijdsgenoten projecten op te zetten. Daarbij, en zelfs daaraan voorwaardelijk, zegt hij dat er meer
alertheid, tijd en ruimte, voorwaarden en kansen moeten komen voor het luisteren naar en dialogeren met
kinderen en jongeren. Vanuit mijn achtergrond wil ik opmerken dat uit studies
blijkt dat psychologische problemen van kinderen en jongeren vaak worden veroorzaakt door breuken in
de meest algemene betekenis van het woord. Vaak zijn de jongeren niet of nauwelijks betrokken geweest bij
het vinden van een oplossing bij het helen of herstellen van die breuk. Iedereen wordt geconfronteerd met
breuken. Wie denkt een kind een leven lang te kunnen begeleiden zonder ooit een moment van falen tegen te
komen, vergist zich. Indien er zich een breuk voordoet en het kind heeft geen vat op de situatie, onder meer
omdat het niet wordt betrokken bij pogingen tot herstel van de breuk of tot het helen van de wonde, zitten we
met twee sterke voorspellende factoren voor psychologische problemen.
Als we nadenken over formules die een oplossing kunnen bieden, moeten we een en ander in de gaten
houden. Ik ben ervan overtuigd dat het warme nest een goede preventieve factor is. Ik schroom me niet om te
zeggen dat dit een beschermende rol kan spelen. Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008 -8-
Mevrouw Vogels heeft daarnet verwezen naar de hogere incidentie van problematieken in de steden dan op het
platteland. Volgens haar heeft dit veel te maken met de open ruimte en met de rol van de auto. Dat is een mogelijke
benadering. Een andere statistische coïncidentie betreft het feit dat er in de steden gewoonweg meer
alleenstaande ouders wonen. Minder kinderen worden daar in een gezin opgevoed. Ik bekijk beide benaderingen.
Volgens mevrouw Vogels gaat het om de open ruimte. Ik stel vast dat de gezinsstructuren buiten de
steden meer aanleunen bij de traditionele definitie. Ik weet dat het voor een alleenstaande vader of moeder
perfect mogelijk is een warm nest te maken. Het is gewoon lastiger dit tot stand te brengen, zeker wanneer de
betrokkene dit tevens met een baan en met eventuele andere engagementen moet combineren.
Alvorens op de punctuele vragen in te gaan, wil ik tot slot van de analyse nog meedelen dat ik de maakbaarheidsgedachte
problematisch vind. Ik verzet me sterk tegen het idee dat de overheid de samenleving kan maken.
Dat geldt zelfs voor een perfect gecoördineerde samenleving. Ik zal straks aantonen dat de overheidsinitiatieven
van de Vlaamse Regering eigenlijk best goed op elkaar zijn afgestemd. Zelfs indien al deze initiatieven
perfect zouden worden gecoördineerd, zou het een misvatting zijn te denken dat we bepaalde problemen de
wereld uit kunnen helpen. Bepaalde elementen houden immers verband met de wijze waarop de samenleving is
georganiseerd.

Ik vind dat de individualisering en de autonome druk die op een individuele persoon wordt uitgeoefend, de draagkracht
van veel mensen overstijgt. Het gaat hier om de boodschap dat iedereen zijn eigen boontjes moet doppen
en zijn eigen problemen moet oplossen. In de aanvaarding van de kwetsbare mens is volgens mij
veel vooruitgang geboekt. Vorige vrijdag is in Gent een enorm succesvolle dag georganiseerd. Gedurende die
dag is de geestelijke gezondheid onder de aandacht gebracht. Op die manier kunnen we dit taboe helpen opheffen.
Ik stel me uitdrukkelijk de vraag of naast het opheffen van het taboe over de geestelijke problemen
ondertussen het taboe van het falen zelf al is opgeheven. We moeten de onvolmaaktheid en de onvolkomenheid
leren aanvaarden.

Ik zal nu even in
gaan op de punctuele vragen over het resultaat van het preventieplan inzake suïcide ingaan. Ik
ben het niet eens met de stelling van mevrouw Dillen dat het actieplan onvoldoende werkt en dat het allemaal niet
opschiet. We zullen met dit plan natuurlijk niet alle problemen rond jongeren en de geestelijke gezondheidszorg
oplossen. Er zijn echter al resultaten geboekt. In 2002 is er een gezondheidsconferentie georganiseerd
over de preventie van zelfdoding en van depressie. Die conferentie heeft geleid tot het opstellen van een nieuwe
Vlaamse gezondheidsdoelstelling en van een bijbehorend actieplan. Op 19 juli 2007 is het actieplan
goedgekeurd. Dit heeft geleid tot een verdriedubbeling van de middelen. Er wordt volop gewerkt aan de realisatie
van het actieplan. Wat de doelstelling betreft, wil ik even een paar cijfers aanhalen.
In 2000 vielen in Vlaanderen 1174 suïcides te betreuren. In het jaar 2005 ging om 1015 gevallen. Dit is een
daling met vijf percent. De daling is opmerkelijker bij vrouwen dan bij mannen. We weten dat de zelfdodingscijfers
bij vrouwen sowieso gevoelig lager liggen dan bij mannen. De voorbije tien jaar is het aantal suïcides
bij vrouwen nog eens met 10 percent afgenomen.

Het gaat hier om het hele publiek. De daling bedraagt tien percent bij vrouwen en drie percent bij mannen.
Op basis van de sterftestatistieken van 2000 en de trends die hieruit konden worden afgeleid, is destijds
voorspeld dat, indien niets werd ondernomen, de absolute aantallen een stijging met twee percent zouden
vertonen. Dat betekent dat het aantal zelfdodingen in Vlaanderen in 2005 1200 zou hebben bedragen. Nu
gaat het om 1115 zelfdodingen. Voor een uitgebreide stand van zaken met betrekking
tot de uitvoering van het preventieplan verwijs ik naar de website van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
Door middel van e-learning hebben 600 huisartsen hun deskundigheid inzake suïcide verbeterd.
Er is een implementatieproject voor de opvang van suïcidepogers. Ondertussen maakt twintig percent van
de spoedgevallendiensten hier gebruik van. Het is onze bedoeling dit percentage tegen 2010 tot 75 percent op
te trekken. Uit het eindrapport met betrekking tot het Mindfulness-Based Cognitive Therapy-project blijkt
dat deze therapie het hervallen in een depressie op een efficiënte wijze kan vermijden.
We hebben eind 2007 zes locoregionale projecten gelanceerd met elk van de provincies en met Brussel-
Hoofdstad, waarbij men samenwerkt met de verplichte partners, namelijk de cgg’s, de LOGO’s en de overlegplatforms
Geestelijke Gezondheid. Er is een uitbreiding geweest van de online hulpverlening van het Centrum
ter Preventie van Zelfdoding. Vanaf juli 2008 zal de telefonische beschikbaarheid verzekerd worden via
een tweede lijn.

Ik kan u in dat verband wat nieuwe cijfers meegeven. In 2007 heeft de Zelfmoordlijn 9434 oproepen gekregen.
Een vierde van de telefonische oproepers is jonger dan dertig. De gemiddelde telefonische oproep duurt
27 minuten. Daarnaast zijn er 362 online oproepen geregistreerd. Het gemiddelde online gesprek duurt 50
minuten. Bijna de helft van de oproepers is daar onder -9- Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008
de achttien jaar. We hebben hier al eerder opgemerkt dat de online hulpverlening een grotere toegankelijkheid
verzekert voor jonge mensen. In het pilootproject Vroegdetectie van Schizofrene Psychose
heeft men al 23 aanmeldingen met vermoeden van schizofrenie geregistreerd. Daardoor zijn er nu acht
jongvolwassenen onder begeleiding van een vroegdetectieteam. Al die zaken weerleggen dat het actieplan niet zou worden
uitgevoerd. Het tegendeel is waar, collega’s: elk van de onderdelen wordt geëvalueerd. Een globale evaluatie
zal mogelijk zijn op het ogenblik dat het actieplan in zijn geheel in werking is.
Ik wil nog even ingaan op de terechte opmerking over de nood aan een integrale aanpak. Ik moet het daarbij
onder meer hebben over de Integrale Jeugdhulp. Daarmee willen we de bestaande structuren optimaliseren,
zodat de kinderen en jongeren de juiste behandeling krijgen. De cgg’s zitten vervat in de Integrale Jeugdhulp
als een gezondheidssector die zich specifiek richt op de zwaardere psychische problemen. Ook de clb’s maken
deel uit van de Integrale Jeugdhulp, naast welzijnssectoren als het Vlaams Agentschap voor Personen met een
Handicap (VAPH), Kind en Gezin, de caw’s, centra voor integrale gezinszorg (CIG) en de Bijzondere
Jeugdbijstand. De doelstelling van de Integrale Jeugdhulp sluit zeer goed aan bij de missie van de clb’s en bij de opdracht
van de scholen. In beide gevallen staan namelijk het vrijwaren van ontplooiingskansen en het bevorderen van
welzijn, gezondheid en welbevinden centraal. In het kader daarvan wordt momenteel gewerkt aan een betere
afstemming tussen interne leerlingenzorg en externe hulpverlening en de positionering van de clb’s als brugfunctie
tussen onderwijs en welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Daarnaast ondersteun ik projecten zoals Kom Binnen en
Yot, waarbij er een samenwerking is tussen VAPH en cgg, en de outreachprojecten van Sleidinge en het Openbaar
Psychiatrisch Zorgcentrum (OPZ) Geel, waarbij psychiatrische instellingen samenwerken met gemeenschapsinstellingen.
Ik ondersteun ook de opvoedingsbijstandprojecten in de Bijzondere Jeugdbijstand. Ik ben
intussen al in overleg getreden met minister Onkelinx om de programmatie van de K-bedden te bespreken, met
als doel de behoeften beter te kunnen invullen. Mevrouw Hoebeke, er zijn enorm veel voorbeelden van
afstemming tussen de verschillende overheden. Het is zeker niet zo dat elk beleidsdomein zomaar acties opzet,
zonder daarover overleg te plegen. Iedere minister onderzoekt natuurlijk wel vanuit zijn eigen bevoegdheden
welke input er kan worden geleverd, maar ik kan u verschillende voorbeelden van samenwerking geven.
Ik som er hier maar een paar op. Mijn voorgangster Inge Vervotte heeft samen met drie collega-ministers een
verklaring ondertekend om te werken aan de gezondheidsbevordering van kinderen en jongeren. Het gaat om
de minister van Onderwijs, de minister van Landbouw en de minister van Sport en Jeugd. Daarbij werd onder
andere afgesproken om te werken aan een schoolactieplan Geestelijke Gezondheid. Dat is een typisch voorbeeld
van een echte afstemming van het beleid. Mevrouw Vogels, u vroeg me hoe het staat met de uitvoering
van die plannen. Op dit ogenblik zijn er onderhandelingen aan de gang met de vzw Ga Voor Geluk om
een collectieve gezondheidsovereenkomst af te sluiten. Ook in het actieplan Preventie van Zelfdoding vormen
jongeren een belangrijke doelgroep. Om die strategie uit te werken is veel voorbereiding en afstemming nodig.
Uit onderzoek blijkt namelijk dat een lesuurtje praten over zelfdoding of een spreekbeurt over dit thema soms
meer kwaad dan goed kunnen doen.

Dat is belangrijk omdat uit onderzoeksgegevens blijkt dat 75 percent van de Vlaamse secundaire scholen
aangeeft aan suïcidepreventie te doen, waarbij verdere analyse aantoont dat dit in de helft van de gevallen
bestaat uit het besteden van een lesuur aan het thema. Als men niet tegelijkertijd heeft gezorgd voor een opvang
voor risicoleerlingen en als er intern geen duidelijkheid is over wie welke verantwoordelijkheid op
zich neemt, kan dat leiden tot onvoorziene en dramatische scenario’s. Het is dan ook belangrijk om daar
deskundigheidsbevordering te blijven realiseren. Een subwerkgroep van de Vlaamse werkgroep Preventie
van Zelfdoding heeft hierover een visietekst geschreven. Die visietekst vormt momenteel onderwerp
van bespreking binnen de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). Momenteel geven partners binnen de locoregionale
werkgro
epen Suïcidepreventie vormingen aan verschillende scholen in Vlaanderen. Die vormingen
leiden tot deskundigheidsbevordering in suïcidepreventie bij leerkrachten, directies en clb-begeleiders.
De werkgroep Suïcidepreventie wordt ook opgevolgd door de administratie Onderwijs. Er is ook samenwerking
tussen Klasse en de mensen van de administratie Gezondheid. Die netwerken bestaan vandaag dus echt
wel, en men is zich zeer goed bewust van het feit dat men geen individuele initiatieven moet proberen te
nemen.

Ik kom tot de vraag over effectmeting. Via de beheersovereenkomsten van diverse agentschappen hebben
we beleidsindicatoren waarmee men aan effectmeting kan doen. In deze materie is het natuurlijk bijzonder
Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008 -10- ingewikkeld om het juiste onderscheid te maken tussen
wat gerealiseerd is door het beleid en wat vanuit de omgevingsfactoren een invloed heeft.
Daarom moet een kwalitatieve analyse worden gekoppeld aan de kwantitatieve gegevens. Minister
Vandenbroucke wijst er ook op dat het streven naar welbevinden of het zich goed voelen op school, deel
uitmaakt van het gezondheidsbeleid dat scholen voeren, en dat de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor gewoon
en buitengewoon basis- en secundair onderwijs daar ook richting aan geven. Deze eindtermen en ontwikkelingsdoelen
worden vaak gekoppeld aan het welbevinden. Voor sommige is dat expliciet. Zo wordt kleuters
al geleerd om verschillende gevoelens te onderkennen. Dat staat ook in de eindtermen. Kinderen in de
lagere school leert men zelfvertrouwen te hebben en op te komen voor zichzelf. Jongeren in het secundair onderwijs
leert men om positieve stress te gebruiken en preventieve maatregelen te nemen om negatieve stress te
vermijden. Bij het definiëren van de eindtermen worden dus tegelijk ook doelstellingen gedefinieerd die rechtstreeks
naar dat welbevinden verwijzen. Minister Anciaux vindt het ook belangrijk nog eens te
wijzen op een van de nieuw gecreëerde instrumenten van het jeugdbeleid, namelijk de eerder geciteerde
jeugdmonitor. Het gaat hier over het registreren van gegevens over de leefsituatie van kinderen en jongeren
door het Jeugdonderzoeksplatform of JOP. Begin 2007 werd de eerste jeugdmonitor voorgesteld. Dat was een
meting aan de hand van een enquête van 2503 jongeren van 14 tot 25 jaar. Hierbij werd zowel de leefwereld, de
leefomstandigheden, als het gedrag van de Vlaamse jongeren gemeten. Het JOP, dat sinds 2007 deel uitmaakt
van het Steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Cultuur, Jeugd en Sport, heeft ondertussen de vragenlijst
klaar voor de volgende meting van die jeugdmonitor. Nog in 2008 zullen jongeren – ditmaal van 12 tot 30 jaar –
worden ondervraagd. Het Vlaamse jeugdonderzoek wordt bovendien ingebed in een internationale dimensie.
Het JOP werkt actief mee aan het ontwikkelen van een Europees kenniscentrum met betrekking tot jeugdbeleid,
the European Knowledge Centre for Youth Policy. Anderzijds maakt ook Vlaanderen voor de Europese
Commissie een witboekrapport over een beter begrip voor en kennis van de jongeren, voor eind 2008.

Dan was er nog de vraag van de heer Caron over kinderpsychiaters.Er zijn natuurlijk twee belangrijke redenen
waarom de vacatures voor psychiatrische functies moeilijk worden ingevuld. Ten eerste is er op de arbeidsmarkt
een schaarste wat de kinderpsychiaters betreft. Elk jaar studeert er slechts een zeer beperkt aantal kinderpsychiaters
af. Ten tweede is er het probleem van de lage verloning in vergelijking met onze buurlanden,
waardoor verscheidene van onze kinderpsychiaters over de grenzen trekken, bijvoorbeeld naar Nederland. Dat
fenomeen is vrij bekend. Mochten er meer kinderpsychiaters zijn, dan zou volgens mij het probleem van het
stijgende aantal kinderen met psychische problemen al voor een deel kunnen worden verholpen. De kwaliteit
van de hulpverlening neemt dan immers toe, terwijl nu in kinderteams vaak nog een kinderpsychiater ontbreekt.
Voor de cgg’s is dit een duidelijk herkenbaar probleem, dat zeker moet worden aangepakt. Ik zal
straks, bij de laatste vraag, trouwens aantonen dat we dat doen.
Ik heb overleg gehad met de Vlaamse vereniging voor kinderpsychiaters en heb afgesproken dat ik dit probleem
zal aanpakken met mijn federale collega, minister Onkelinx. Als het gaat over de aantrekkelijkheid
van de kinderpsychiatrie als beroep, is een en ander immers zeer sterk federaal verankerd. Dan heb ik het
over de verloning, de honoraria en, in het algemeen, over het statuut van deze branche binnen de doktersgilde.
We moeten eerlijk zijn tegen elkaar: dat heeft enorm veel te maken met de onderhandelingen die op
federaal niveau plaatsvinden. Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat een stijging van
het aantal kinderpsychiaters niet het enige antwoord kan zijn op de toename van psychische problemen bij
kinderen en gezinnen. Dat hebt u echter wel al begrepen uit mijn inleiding.
Onder meer mevrouw Jans vroeg hoe het nu precies zit met de extra middelen. In 2008 zullen we voor de geestelijke
gezondheidzorg in Vlaanderen, boven op de gewone indexering, alles samen 2,2 miljoen euro extra
inzetten. Dat komt boven op het bedrag dat ik al had opgetrokken in de initiële begroting. Van het extra
budget van 1,4 miljoen euro dat ik verkregen heb via de begrotingscontrole, gaat 500.000 euro expliciet naar
de doelgroep van de kinderen en de jongeren. Het is mijn intentie deze uitbreiding te geven aan de cgg’s,
specifiek om de outreach naar de bijzondere jeugdbijstand te kunnen realiseren. Dat is dus ook een voorbeeld
van samenwerking tussen de diverse sectoren. Daarnaast zal ik ook nog eens 50.000 euro extra vrijmaken
voor het OPZ Geel om de al bestaande inreach in de gemeenschapinstellingen in Mol voort uit te breiden.
Ook zal ik het project-Sleidinge in 2008 continueren, met 280.000 euro. Verder zijn er natuurlijk ook de
daarnet vermelde projecten van Kom Binnen en Yot, die worden geïntegreerd in de enveloppes van de cgg’s.
Binnen de 2,2 miljoen euro gaan er ook nog andere middelen naar de cgg’s. Zo wil ik het aanbod van de
geestelijke gezondheidszorg versterken. Een bedrag van 500.000 euro is expliciet toegewezen voor jongeren.
Sterkere cgg’s kunnen een sterkere impact hebben op de hulpverlening voor iedereen, maar uiteraard ook
voor jongeren. Slechts

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor hoogsensitieve kinderen

Interpellatie Zonnekind

Ingediend op februari 21st, 2008 door bartcaron

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik was niet alleen als kind, maar ook als ouder, een fervente lezer van Zonnekind. Ik wil het politieke werk niet vermengen met de priv

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Interpellatie Zonnekind

Toenemende druk op de kustdorpen

Ingediend op februari 21st, 2008 door bartcaron

Vraag om uitleg van Bart Caron aan Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening over de toenemende druk op de dorpen aan de kust

De ontwikkeling van de kustgemeenten is een thematiek die al veel aandacht kreeg. De aandacht richtte zich vooral op de bebouwing langs kustlijn, op de erfgoedwaarde die gedurende decennia van geen tel bleek te zijn, op de duinengebieden, op ecologisch waardevolle gebieden…Die aandacht is en was terecht.
Echter, de problematiek schuift, letterlijk, naar de dorpen die meteen na de kustlijn zijn gelegen. Als je de kaart bekijkt, dan zie je dat er tussen Knokke en De Panne tal van kleine dorpen liggen. Bijvoorbeeld: Uitkerke, Nieuwmunster, Vlissegem, Klemskerke, Wilskerke, Leffinge, Lombardsijde, Slijpe, Mannekensvere, Sint-Pieters-Kappelle, Ramskapelle, Wulpen, Booitshoeke, ….
Deze dorpen zijn meestel ‘uit de handen gebleven’ van bouwgrage immobiliënbedrijven en hebben meestal hun typische, rurale karakter, kunnen behouden.
Niet dat al deze dorpen, wat betreft de erfgoedwaarde, van een uitzonderlijk hoog architecturaal niveau te noemen zijn, maar wel dat ze specifieke kwaliteiten bezitten als geheel, als ensemble van uiteenlopende gebouwen, de publieke ruimte en het open gebied. Ze bevatten vrij veel waardevolle gebouwen, maar die maken deel uit van deze specifieke ensembles. Ik pleit in deze niet voor een algemene bescherming van deze dorpen vanuit het standpunt van een monumentenzorger, maar voor een evolutie die zo goed mogelijk rekening houdt met de eigenheid ervan.
De eigen kwaliteiten zie je niet alleen in de harde elementen. Deze dorpen worden ook gekenmerkt door een aantal immateriële kwaliteiten zoals het nog vrij sterke gemeenschapsleven met kleinschalige winkels, caf

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Toenemende druk op de kustdorpen

Onafhankelijke productiehuizen

Ingediend op februari 21st, 2008 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de impact van de besparingen van de VRT inzake externe producties op de onafhankelijke productiehuizen
 

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik heb mijn vraag ingediend naar aanleiding van een aantal signalen die we opvangen vanuit de Vereniging van Onafhankelijke Televisie Producenten (VOTP) en een aantal productiehuizen.

Uit cijfers van de VOTP, die 22 van de belangrijkste Vlaamse productiehuizen overkoepelt, blijkt dat de sector in 2005 goed was voor een omzet van 135 miljoen euro. Daarmee werden 1089 voltijdse jobs gefinancierd. Met de jobs in de afgeleide sector van de facilitaire bedrijven erbij geeft dat volgens de VOTP een totaal van zo’n 6500 jobs. Die cijfers hebben enkel betrekking op de leden van het VOTP. Enkele belangrijke spelers, zoals Endemol, zijn daar nog niet bijgerekend.

Helaas zijn er nog geen recentere gegevens beschikbaar. Via een telefonische rondvraag hebben we toch wat gegevens verkregen, die erop wijzen dat er de voorbije maanden een probleem optreedt in de sector. Een aantal van die bedrijven heeft het moeilijk. Dat blijkt ook uit fusies en dergelijke meer. Een en ander wordt gekoppeld aan de recente besparing bij de VRT. De VRT is een belangrijke afnemer van producten bij externe productiehuizen. Als die bespaart, heeft dat natuurlijk meteen een effect op de sector.

In 2005 was 37 percent van de sectoromzet afkomstig van de openbare omroep. Dat is meer dan een derde. Die inkomsten zijn belangrijk voor de onafhankelijke productiehuizen. Ze vormen trouwens een heel belangrijk element in de creatieve ontwikkeling van onze audiovisuele sector en de diversiteit van de productiehuizen

In de nieuwe beheersovereenkomst met de VRT wordt niet voldaan aan de maximale of minimale invulling, zoals die door sommigen worden voorgestaan. Toch is er een beperking van de groei, zodat het niet mogelijk is om het huidige niveau van bestellingen vol te houden. Die besparingen zouden 25 tot 30 miljoen euro bedragen. Vorig jaar heeft de omroep 77,6 miljoen euro besteed aan externe bestellingen. Als we de besparing lineair zouden doortrekken – ik neem aan dat dit niet zo zal gebeuren –, betekent dit een belangrijke daling voor de sector.

Er zijn weinig afnemers en bestellers. Het gaat niet om een kruidenierszaak. Een verandering heeft dan ook snel een effect op de sector.

Recente cijfers ontbreken. Wel zijn er aanwijzingen die duiden op belangrijke verschuivingen. Telesaurus wordt opgeslorpt door The Entertainment Group, Kanakna fusioneerde met Zodiak, Caviar en TV De Wereld zijn samengesmolten tot Caviar TV. Samengevat, er is heel wat beweging. Sommige bedrijven gaan ook op in Europese koepels, krijgen internationale aandeelhouders enzovoort. Op zich is dat niet zo vreemd: die wereld is altijd sterk in beweging geweest.

Er is een effect op de werkgelegenheid. Naar verluidt zijn er steeds minder mensen in vaste loondienst. Natuurlijk zijn er kleine bedrijven bij. In de sector wordt het verlies aan banen in de productiehuizen en de facilitaire bedrijven momenteel op 700 geschat. In het medialandschap is dat toch niet weinig. Sommige productiehuizen verwachten ook een al dan niet forse omzetdaling, die kan oplopen tot 70 percent.

Naast mijn bezorgdheid om de werkgelegenheid ben ik ook bekommerd om de creativiteit. Die bedrijven hebben daar een belangrijke bijdrage aan geleverd, zeker inzake originele formats. Als we spreken over het omzetten van buitenlandse formats, is die bijdrage natuurlijk wel iets minder.

Een ander aspect van mijn vraag gaat over de interne productie bij de VRT. Ook daarover hebben we al klachten ontvangen van de productiehuizen. Door meer intern te produceren, is er een tekort aan knowhow en creativiteit. Daarom wordt een beroep gedaan op freelancers, van wie een aantal wordt weggeplukt uit de productiehuizen. Ook binnen de VRT wordt dat niet altijd met evenveel enthousiasme bekeken, omdat er spanningen zijn over de loonvorming van die mensen, problemen met de betalingen van de opdrachten. In verhouding met het loon van de mensen die in dienst zijn, krijgen ze veel meer.

Mijnheer de minister, het gaat over werk, over creativiteit, over de leefbaarheid van de sector, maar ook over de Vlaamse producties. Hebt u signalen opgevangen over de situatie in de sector van de productiehuizen? Klopt het dat de interne productiehuizen van de VRT de nieuwe opdrachten onvoldoende aankunnen en daarom dure expertise wegkopen bij externe productiehuizen? Plant u initiatieven om de sector te ondersteunen?

Ik had deze vraag ook ingediend bij minister Ceysens omdat het economische aspect minstens even belangrijk is als het creatieve gedeelte. Ik neem aan dat u een gecoördineerd antwoord kunt geven.

Minister Geert Bourgeois: Mijnheer Caron, er zijn heel wat opmerkingen geformuleerd, maar ik sluit me vooral aan bij de collega’s die bedenkingen hebben bij de onderbouw van uw vraag en de coherentie ervan ten aanzien van vroegere standpunten met betrekking tot de beheersovereenkomst en de opdracht van de VRT.

Naar aanleiding van uw vraag heb ik contact opgenomen met diverse actoren, namelijk de VOTP, de VRT en MediaNet Vlaanderen. Het minste wat we kunnen zeggen, is dat dit een zeer genuanceerd verhaal is. Wat u aanbrengt, is gebaseerd op gegevens die niet recent zijn. Het verwondert mij dat de VOTP alleen maar cijfers heeft van de eigen organisaties voor de jaren 2003 en 2005. We klagen er soms over dat de overheid laat is met de statistieken. Niet alleen heb ik geen cijfers gekregen voor 2007, maar zelfs niet voor 2006. Het is niet normaal dat een bedrijf uit de priv

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Onafhankelijke productiehuizen

Samenwerkende onthaalouders

Ingediend op februari 21st, 2008 door bartcaron

 

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de organisatie van samenwerkende onthaalouders.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds een tijdje kunnen onthaalouders met twee samen werken onder

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Samenwerkende onthaalouders

Elektronische Groene Boekje

Ingediend op oktober 4th, 2007 door bartcaron

Mondelinge vraag van Bart Caron aan de heer Ronald Plasterk, voorzitter van het Comit

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Elektronische Groene Boekje

Fiscaal nadeel

Ingediend op juli 4th, 2007 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister
van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het fiscale nadeel ten aanzien van ouders
van gehandicapte kinderen die in een aangepast internaat verblijven

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik hoop dat we het debat voort kunnen voeren en
ik zal u met deze vraag om uitleg alvast voeden met een thema dat u kunt meenemen naar het
federale niveau, als u daar ook de belangen van de zwakkeren in de samenleving wilt
verdedigen. Dit punt zit op de rand van onze Vlaamse bevoegdheid, maar we mogen er
minstens bekommerd over zijn.

Sinds het inkomstenjaar 2005 zijn de kosten voor buitenschoolse kinderopvang fiscaal
aftrekbaar tot twaalf jaar. Het gaat om maximum 11,2 euro per opvangdag. Ook kosten voor
het internaat vallen daaronder. Vanaf 2005 kregen ook de ouders van kinderen met een
handicap een fiscaal attest als het kind verbleef in een internaat dat erkend is door het Vlaams
Agentschap voor Personen met een Handicap. Dit jaar kregen ouders, zoals gewoonlijk, ook
een fiscaal attest, maar voor een beduidend lager bedrag dan het jaar voorheen.

Als een kind met een handicap in een aangepast internaat wordt opgevangen, wordt tweederde
van de kinderbijslag door het kinderbijslagfonds rechtstreeks gestort aan de instelling en
slechts een derde aan de ouders. Deze tweederde geldt als een soort voorschot op de
opvangkosten. De ouders krijgen dus het saldo.

Vanaf het inkomstenjaar 2006 beschouwt de fiscus deze regeling plots als een betaling door
derden. Omdat de ouders dat gedeelte van de kinderbijslag niet zelf aan de instelling betalen –
ze krijgen ook verhoogde kinderbijslag, omdat het kinderen met een handicap zijn –, komt dat
bedrag niet in aanmerking voor de fiscale aftrek als opvangkost. Zo krijgen ouders een fiscaal
attest dat beduidend lager is dan het jaar voordien.

Dat is eigenlijk niet rechtvaardig, omdat kinderen met een handicap nood hebben aan
aangepast onderwijs en gespecialiseerde scholen, die zich vaker ook op grotere afstand van
thuis bevinden. Soms lossen scholen en ouders dat op met priv

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Fiscaal nadeel

Tekort aan kinderopvang tijdens de zomer

Ingediend op juli 3rd, 2007 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het tekort aan kinderopvangplaatsen voor de zomervakantie

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, mijn
vraag heeft een beetje dezelfde teneur als die van mevrouw Dillen, ware het niet dat ik zelf geen concrete voorstellen doe om het probleem op te lossen door het inschakelen van studenten of anderen. Ik wil de problematiek nog eens in haar scherpte stellen en de minister vragen hoe eraan kan worden verholpen.
Het landschap in Vlaanderen is op dit vlak erg divers. Er zijn regio’s met veel en weinig
problemen. Ik heb bijvoorbeeld voor mijn kinderen goede oplossingen kunnen vinden voor deze vakantie. In mijn regio gaat het dus misschien wat beter. Mevrouw Dillen heeft gelijk dat er vooral problemen zijn voor kinderen jonger dan 6 jaar. Als we de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen willen verhogen en meer jonge ouders aan het werk willen, dan moeten we in kinderopvang investeren. Dat is geen kwestie van sociale dienstverlening of van welzijnszorg, maar helaas ook een economische realiteit. Voor ons heeft kinderopvang ook een sociale en educatieve functie. Ook die functies willen we ten volle waarderen. Kinderopvang, waar dan ook, is erg waardevol en mogen we kinderen niet onthouden. De sociaaleducatieve en sociaaleconomische functies ontmoeten elkaar en daarin moeten we investeren.

De vraag naar opvang blijft stijgen, en dan zeker die naar vakantieopvang. Tijdens de
Voorbije drie jaar is de vraag verdubbeld, waardoor het aanbod van 24.000 plaatsen overtroffen is. Naast het feit dat ouders vaker allebei uit werken gaan, heeft de fiscale aftrek die vorig jaar is ingevoerd zeker ook een effect. Het is een feit dat de fiscale aftrek een effect heeft op de werkzaamheidsgraad. Ik heb in deze vergadering al eens gezegd dat ik geen voorstander ben van fiscale aftrek voor kinderopvang, maar wel van meer sociale tarifiëringen, ook in de private sector. De rol van gemeenten en steden is de voorbije jaren steeds toegenomen. Naast de erkende voorzieningen zijn er allerlei stedelijke en gemeentelijke initiatieven. Vooral zij hebben recent aan de bel getrokken. Daarover hebben we artikels in de kranten gelezen. Heeft het te maken met tanende speelpleinwerking? Ik dacht van niet, evenmin bij het jeugdwerk. Daar ligt het zeker niet aan. Tweederde van de buitenschoolse opvang zou worden aangeboden door steden en gemeenten. Dat is vrij veel. Zij zijn ook nog eens coördinator van allerlei andere
inspanningen.

De VVSG zegt zelfs dat er liefst zo snel mogelijk 5000 plaatsen moeten bijkomen. De
plannen liggen klaar, maar er zijn geen Vlaamse subsidies. Mijnheer de minister, daar wil ik de nadruk op leggen. Het is in deze commissie een terugkerend adagium: er is 6,6 miljoen euro uitgetrokken voor 3000 extra kinderopvangplaatsen, zowel dagopvang als buitenschoolse, en dan blijkt dat het ruim onvoldoende is in de vakantie. De helft van het geld ging naar de erkende opvang, terwijl de vraag van de erkende opvang tien keer groter was. Dat is geen kritiek op het beleid van de Vlaamse overheid. Het is een maatschappelijke vaststelling. Daarop moeten we als politieke verantwoordelijken, u in de eerste plaats, een antwoord bieden. Gerelateerd aan de sociale, educatieve en economische functie van kinderopvang, is dit een bijzondere uitdaging voor morgen.

Daarom meneer de minister wil ik u volgende vragen stellen:

1. Bent u op de hoogte van het tekort aan opvangplaatsen tijdens de grote vakantie?
2. Hoe evolueert dit tekort? Zijn er tendensen? Zijn er betrouwbare cijfers? Hebt u daarover gegevens?
3. Hebben we met een particuliere noodkreet te maken? Het zou kunnen, maar ik denk dat het niet zo is.
4. Welke zijn volgens u de oorzaken van het tekort, naast de veronderstellingen die ik zelf maak?
5. Hoe meent u aan dit probleem te kunnen verhelpen? Moeten er niet meer middelen, vooral financiële middelen, worden uitgetrokken? Veel voorzieningen willen zelf een groter aanbod organiseren, maar kunnen dat niet met eigen middelen.
6. Moet de Vlaamse Gemeenschap ook andere lokale overheden stimuleren en ondersteunen om initiatief te nemen? Dat is een vraag naar de evolutie van de rol van de overheid op het lokale vlak.
7. Wilt u die rol doen groeien of wilt u eerder naar de private sector kijken? De artikels in twee kranten gaven voorbeelden van ouders die in de buurt of met vrienden en kennissen informele vormen van kinderopvang organiseren om aan hun familiale noden te voldoen.
8. Hoe staat u tegenover de initiatieven van groepjes ouders die op een informele wijze proberen een oplossing te vinden?
9. Moeten we dat een kader geven? Hoe kunnen we dat stimuleren zonder dat de overheid er ingrijpend op aanstuurt?

Het is mijns inziens een beetje vals om in het debat te schermen met het recht van een kind om bij zijn ouders te zijn. Men mag er niet automatisch van uitgaan dat ouders er bewust voor kunnen kiezen om deeltijds of niet te werken om bij de kinderen te kunnen zijn. Het is vaak een noodzakelijke situatie, zeker voor alleenstaande ouders is dat het geval. Het systeem van betaalde vakantie is niet echt ouder- of kindvriendelijk. We moeten daaraan werken, en niet met opgeheven vingertje ouders erg moraliserend zeggen dat ze meer tijd voor hun kinderen moeten vrijmaken en dat kinderen daar recht op hebben.
De aanbieders en ook Kind en Gezin onderschrijven dat kinderopvang een meerwaarde voor kinderen is. Kinderopvang is geen noodzakelijk kwaad voor ouders die werken, maar heeft een sociale en educatieve functie. Verder moeten we beseffen dat de keuzes van ouders niet altijd bewuste keuzes zijn. We moeten verder aandacht hebben voor de omstandigheden. Zo moeten we elke inspanning van de federale overheid steunen die bijvoorbeeld ouderschapsverlof stimuleert. Ten slotte moeten we weten dat kinderopvang nodig is om de werkzaamheidsgraad van de samenleving te verbeteren. Als we willen dat mensen langer werken, dan moeten we kinderopvang aanbieden. Ouders kunnen niet

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Tekort aan kinderopvang tijdens de zomer

Refertebedragen van de tussenkomsten bij rolstoelen voor personen met een handicap

Ingediend op juni 5th, 2007 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de wijziging van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten bij rolstoelen voor personen met een handicap

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, dit is een merkwaardige werkweek. We mogen ons niet laten inpakken door de federale logica. We moeten ons werk zo goed mogelijk voortzetten. Mijn vraag gaat gedeeltelijk over de federale ‘onlogica’.
De mobiliteitshulpmiddelen voor rolstoelgebruikers zijn pas sinds 1997 opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen bij het RIZIV. Daarvóór konden rolstoelen alleen worden terugbetaald via het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Mindervaliden. Dat fonds was een parastatale, gegroeid vanuit Tewerkstelling, en een verre voorloper van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Dat was een complexe zaak. Het systeem zat vol eigenaardigheden en inconsequenties waar de gebruikers het slachtoffer van werden. Toenmalig federaal minister Vandenbroucke gaf aan de Raad

Chronische Zieken de opdracht om een nieuwe ‘beslissingsboom’ te maken om een betere terugbetaling te regelen voor de rolstoelen. Dat bleek geen simpele opdracht te zijn. Pas in 1991, toen het Vlaams Fonds werd ingeschakeld, werden enkele hiaten ingevuld. Tot dan ging het RIZIV conservatief en traditioneel te werk. In 2005 – met intussen een nieuwe minister – werden enkele aspecten van rolstoelgebruik nog altijd niet terugbetaald. Het ging om kosten voor onderhoud, rolstoelen voor personen met cardiorespiratoire aandoeningen, personen met zuurstofafhankelijkheid en personen met een restfunctie van de onderste ledematen. Personen die niet over de volledige functie van de bovenste ledematen beschikten, konden geen ‘actieve rolwagen’ terugbetaald krijgen. De logische doelgroep ‘scooter’ was uitgesloten alsook de individueel aangepaste rolwagens voor personen in een instelling.

Na een heleboel klachten nam de Vlaamse Regering op 17 juni 1997 het besluit om elektronische rolwagens aan factuurprijs ten laste te nemen, mits een attest van een revalidatiearts. Dat besluit werd twee keer bijgestuurd, een keer in 2000 en een keer in 2002. Voor de details daarover verwijs ik naar de schriftelijke versie van mijn vraag. Op 31 maart 2003 hebben de federale instanties en de gemeenschappen en gewesten een protocol ondertekend. De rolstoelgebruikers kregen

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Refertebedragen van de tussenkomsten bij rolstoelen voor personen met een handicap

Onroerend Erfgoed in het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid

Ingediend op mei 10th, 2007 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de plaats van het beleidsdomein Onroerend Erfgoed in het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid (BBB)

De heer Bart Caron: Met de BBB-beweging (Beter Bestuurlijk Beleid) en de grote hervorming zijn een aantal beleidsdomeinen herschikt en gereïntegreerd of versnipperd. Binnen het beleidsdomein Ruimte, Wonen en Onroerend Erfgoed werd het beleidsterrein in sterke mate versnipperd. Oorspronkelijk was er binnen AROHM de afdeling Monumenten en Landschappen, die alle aspecten van premie- en adviesverlening, handhaving, inventarisatie, kennisbeheer, onderzoek en beleid geïntegreerd behandelde. Binnen de nieuwe structuur werd dit over vier verschillende entiteiten, namelijk drie agentschappen en het departement, verdeeld.
Onnodig aan te geven dat een dergelijke versnippering het voeren van een performant, geïntegreerd en eenduidig erfgoedbeleid op zijn minst bemoeilijkt.

Ik heb mijn ongerustheid daarover al geuit naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota en -brieven. Dit is geen nieuw thema, het is al 6 à 7 jaar actueel. Met het oog op deze verregaande opdeling werd geopteerd voor een clustering. De bedoeling was deze clustering te verankeren in het oprichtingsdecreet. Dat is toen niet gelukt of niet gebeurd. Het is wel opgenomen in het oprichtingsbesluit van het agentschap ROVlaanderen van de Vlaamse Regering van 10 november 2005. Onder hoofdstuk III ‘Delegatie van beslissingsbevoegdheden’ in artikel 8, paragraaf 1 staat expliciet:
“… moet het hoofd van het agentschap, bij de indeling in subentiteiten en de vaststelling van het organogram van het agentschap, alle in artikel 3 opgenomen taken die betrekking hebben op het onroerend erfgoed, in

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Onroerend Erfgoed in het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid

boek

Klik hier om het boek te downloaden


'Vanop de Frontlijn, Reflecties op het Vlaamse Cultuurbeleid' - Bart Caron en Guy Redig, Uitgeverij Vrijdag, april 2019




Bart Caron met contrabas (foto: Viviane Decock)

 

Nieuws

Vlaams parlementslid Bart Caron (Groen) stopt met actieve politiek

We moeten af van ‘middeleeuwse’ overdracht van jachtrechten

Alternatieven voor dierproeven

Het ‘kleine’ parlementaire werk. Recente voorbeelden: Geluidshinder kusttram – Hakhoutbeheer – Restauratiepremies Onroerend Erfgoed – Beschermde landschappen

Ketnet wil zender voor allerkleinsten, “Legitieme vraag en begrijpelijke ambitie”

Gereglementeerde boekenprijs unaniem goedgekeurd door Vlaams parlement

Wat liep er fout met de bescherming Villa Slabbinck? (Brugge)

Groen verwelkomt Bellegemse windmolens, maar vraagt ‘windplan’ voor regio Kortrijk

Groen wil geen sloop hoekhuis Kasteelkaai-Belfaststraat.
Hoog tijd voor een Kortrijkse visie op erfgoed!

Woede van boeren terecht, maar alleen ander landbouwmodel geeft boeren een zekere toekomst.

Provinciebestuur W-Vl verliest vele (culturele) instellingen

Bart Caron : “Overdracht cultuurbevoegdheden provincies is een wangedrocht !”

Leve Mest-Vlaanderen

Nog geen bescherming poldergraslanden

Nog redders aan de kust?

Brugge weert plooifiets uit overheidsgebouwen

De Leie of het Kanaal naar Roeselare: Groen wil meer binnenvaart

Kortrijk Airport, milieuvergunning aangepast?

Wanneer faire prijzen voor landbouwproducten?

Kortrijk heeft de bus gemist

Burgerkabinet ontslaat Gatz niet van plicht om al bestaande inspraak te versterken

Steeds meer monumenten wachten op broodnodig onderhoud. Ondertussen verkrotten ze

Freya Piryns voorgedragen als vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de VRT

Regering krimpt beloofde natuurgebieden langs de Leie sterk in

Bruggen in Kortrijk, werkende verlichting op de fietspaden is een brug te ver…

LAR-zuid, woordbreuk van de stadscoalitie

Informatie, diverse sporten en cultuur moeten prioriteit VRT blijven

‘Gemeenteraad is wachtzaal voor wie schepenambt wil’

Persmededeling: Groen maakt werk van versterking West-Vlaamse open ruimte.

Persbericht: 5 Groene werven voor een impuls in West-Vlaanderen.