bartcaron.be

hoogsensitieve kinderen

Ingediend op mei 14th, 2008 door bartcaron

Interpellatieverzoek van Vlaams volksvertegenwoordiger Bart Caron aan de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en gezin over hoogsensitieve kinderen.

Ik wil graag even de situatie schetsen.

De kindertijd zou een gelukkige tijd moeten zijn, onbezorgd.

Het baart me echter zorgen als ik lees zoals onlangs in De Standaard dat steeds meer kinderen ongelukkig zijn en zelfs zo ongelukkig zijn dat ze liever dood zouden zijn. Terwijl hen op het eerste zicht weinig ontbreekt, ze hebben een vader en een moeder, het ontbreekt hen niet aan zorg en aandacht, luxe of comfort. En toch lukt het niet, ze zijn niet gelukkig. Ze vinden hun draai niet binnen de samenleving, ze kunnen niet aarden. Vaak maakt dit hen boos en gefrustreerd, rusteloos en woedend, of gelaten of apathisch. Ze snijden en kerven zich in de armen, slaan zich op het hoofd, krabben en kloppen om zich heen.

Het gaat hier vaak om hooggevoelige kinderen. Tachtig procent van de mensen is gewoon gevoelig, terwijl twintig procent hooggevoelig is.
Deze kinderen kunnen vaak niet om met de sociale druk binnen onze samenleving. Het presteren, competitief zijn, dat ligt hen niet. Ze zijn een gemakkelijk slachtoffer voor pesters, ze voelen elk verwijt messcherp aan. Maar ze voelen ook intenser, ruiken of smaken scherper, merken meer op, reflecteren meer, voelen anderen beter aan. Het gaat dus niet echt om een ziekte, sommigen zien hoogsensitiviteit als een gave. Hooggevoeligen zijn namelijk ook vaak creatief, nauwgezet, erg gewetensvol, slim en intuïtief, een zegen voor de wereld, waarin almaar meer de daadkracht telt, waar de harde competitie agressie en impulsiviteit beloont, waar gevoeligen het etiket ‘overgevoelig’ krijgen. Het is een vergiftigd geschenk, het maakt hun leven intenser, interessanter, maar zeker niet eenvoudiger. Onderzoek leert ons ook dat hooggevoelige personen ook veel vatbaarder zijn voor depressies.

De kinder- en jongerentelefoon krijgt almaar meer vragen over zelfpijniging en over zelfdoding. Steeds meer kinderen hebben psychologische hulp nodig. Terwijl er een groot tekort is aan kinderpsychiaters.

In De Standaard van maandag 14 april 2008 meldt u dat u het budget voor geestelijke gezondheidszorg met 1,4 miljoen euro zal optrekken, waarin kinderen ongetwijfeld een plaatsje zullen krijgen. Verdere plannen zijn er nog niet.

Naar aanleiding van deze vaststellingen wil ik graag volgende vragen stellen aan de Minister:

1. Erkent de minister de gesignaleerde problemen van jongeren? Moet ik de aanpak situeren binnen het domein van de geestelijke gezondheidszorg? Of is dit een probleem dat integraal moet aangepakt worden, ik bedoel in onderwijs, welzijn, jeugd… Zal de minister desgewenst een integrale aanpak stimuleren?
2. Welk budget zal beschikbaar zijn voor hulpverlening van jongeren binnen de geestelijke gezondheidszorg?
3. Welke maatregelen bent u van plan te nemen?
4. Hoe staat u tegenover het door sommigen aangehaalde tekort aan kinderpsychiaters? Is dat een efficiënt antwoord? Kan dit worden aangepakt in de CGG’s?

 

Minister Steven Vanackere: In dit belangrijke debat mag men niet relativeren en niet dramatiseren, niet overmoedig doen alsof de politiek of de overheid alles
kan oplossen en ook niet doen alsof de overheid geen rol van betekenis te spelen heeft. Het is bijzonder belangrijk om in dit debat nuance te vinden en, zoals mevrouw Jans
daarnet zei, oog te hebben voor de ongelooflijke complexiteit.
Al naargelang de inspiratiebron van de spreker komt het ene of het andere element meer op de voorgrond. Daardoor zou men kunnen denken dat het een ofofverhaal
is, terwijl ik denk dat iedereen van goede wil beseft dat het goede begrip van waar we over spreken, te maken heeft met een veelheid aan factoren, waarbij men tegelijkertijd op verschillende domeinen stappen moet zetten. Dat is trouwens de reden waarom mevrouw
Hoebeke zegt dat het een verantwoordelijkheid van verschillende ministers is.
Ik voeg daar meteen aan toe dat het vooral ook een verantwoordelijkheid is van verschillende actoren. Enorm veel bronnen van instanties, organisaties of structuren die in onze samenleving een rol spelen en de leefwereld van de jongeren beïnvloeden, maken keuzes die een belangrijke impact hebben op deze problematiek. Het is heel belangrijk om zo genuanceerd mogelijk te zijn. Ik zal dat proberen te doen. Ik wil op voorhand zeggen dat
alle bewoordingen die we gebruiken, bijna per definitie defect zijn omdat ze de indruk kunnen wekken dat er alleen maar is wat men zegt en dat de andere aspecten
niet van tel zijn. Ik wil beginnen met de problematiek te erkennen, want
de heer Caron vraagt me dat. Iedereen die daarover preekt, nodig ik uit om gewoon de gedachte-oefening te
maken om na te gaan hoe het honderd jaar geleden was.
Deze voormiddag heb ik nog eens bedacht dat ik in mijn jeugd een aantal boeken heb gelezen van de onderwijspedagoog
Theo Thijssen, die later een socialistisch politicus werd. In zijn boeken stel je vast dat de sores, de
zorgen waarmee jonge mensen en kinderen tijdens de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste
eeuw werden geconfronteerd, onvoorstelbaar waren. De ontdekking van het kind als sociologische categorie, is
trouwens relatief recent. Met al de cijfers die we bekijken – neem dat alstublieft niet voor een relativering –
moeten we durven in ogenschouw nemen dat honderd jaar geleden mensen, ook jonge mensen en kinderen,
vaak werden geconfronteerd met bijzonder belastende problemen. Daarmee pik ik in op de inleiding van de
heer Caron, die zegt dat een kindertijd eigenlijk zorgeloos zou moeten zijn. Hij heeft gelijk in het ideaaltypische:
het moet een ambitie en een droom zijn.

Natuurlijk kan geen enkel mensenleven, ook niet dat van een kind, gegarandeerd geïmmuniseerd worden tegen
zorgen. We zullen goed moeten bekijken welke strategieën het ons, de samenleving en de politiek, mogelijk
maken om kinderen zoveel mogelijk in een situatie te brengen waarin ze niet te veel worden geconfronteerd
met belastende factoren en zorgen. Tegelijk moeten we ook beseffen dat een groot stuk van het antwoord erin
bestaat om kinderen sterk genoeg te maken en draagkracht te geven, om, net zoals honderden generaties van
kinderen voor hen, zo goed mogelijk te leren omgaan met zaken die belastend zijn. Het is niet alleen een verhaal
van draaglast maar ook van draagkracht.

Er zijn verschillende factoren die elk op zich of in combinatie met elkaar, een belastend effect kunnen
hebben, bijvoorbeeld een verhoogde prestatiedruk of te hoge verwachtingen ten aanzien van kinderen. Die
hoge verwachtingen hebben niet altijd te maken met prestatiedruk, maar met de verwachting dat het leven
perfect en zorgeloos zou kunnen zijn, en dat men het perfecte geluk kan realiseren. We moeten ons ervan
vergewissen dat het ideaalbeeld dat vandaag in de samenleving vaak wordt geformuleerd, alsof het mogelijk
is om zorgeloos of in perfect geluk te leven, in zeker opzicht en paradoxaal genoeg, op heel veel jonge
mensen en volwassenen een druk legt. Men denkt dan: als ik zorgen heb, dan scheelt er wat met mij. Ik ben
van de overtuiging dat we daarmee rekening moeten houden bij het formuleren van de antwoorden.
De context waarin veel jonge mensen vandaag naar volwassenheid groeien, is anders en soms minder
-7- Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008 geborgen. Ik heb een interessante woordenwisseling
gehoord over het warme nest, maar laat ons daarbij niet in karikaturen vervallen. Uiteraard denk ik dat e
en tweeverdienend,
hardwerkend koppel perfect in staat moet zijn om een warm nest te maken. Het is niet omdat men
bepaalde maatschappelijke verantwoordelijkheden opneemt, dat het onmogelijk is om een kind in een goede
dialoog een warm nest te bieden. Als een jong kind in zijn of haar omgeving geconfronteerd werd met veel
breuken, is de kans op het creëren van een warm nest kleiner. Vandaag zijn heel wat structuren en banden veel
problematischer, waardoor kinderen het warme nest vaker moeten missen. Dat warme nest gaat verder dan
het gezin, het is ook maatschappelijk. Wie zei ook weer: ‘It takes a village to raise a child’? Dan gaat het over een
warme samenleving.

Daarbij komt het fenomeen dat vandaag veel jonge mensen moe worden van het kiezen. Het hebben van zoveel
mogelijkheden verandert een situatie van ‘mogen kiezen’ in ‘moeten kiezen’ en zelf instaan voor alle gevolgen
van de keuzes. Voor heel wat mensen is dat belastend. In een analyse moeten we oog hebben voor de
combinatie van draagkracht en draaglast, waarbij beide even belangrijk zijn.
Om daar verstandige zaken over te zeggen, is er wel wat onderzoek nodig. De analyse moet de slogantaal zoveel
mogelijk vermijden. Er zijn enkele instrumenten. Minister Anciaux verwijst naar de jeugdmonitor, die vertrekt
van een bevraging van kinderen en jongeren aan de hand van veertien thema’s uit de leefwereld van kinderen en
jongeren van twaalf tot dertig jaar. Binnen mijn beleidsdomein heb ik aan het Steunpunt
voor Welzijn en Volksgezondheid een onderzoeksopdracht gegeven die een nadere analyse beoogt van de
oorzaken, meer specifiek van de hoge cijfers over zelfdoding in Vlaanderen. Het steunpunt zal die cijfers vergelijken
met cijfers uit de buurlanden. Er is al wetenschappelijk onderzoek gebeurd in Vlaanderen.
De doctoraatsthesis van Gwendolyn Portzky van de eenheid voor zelfmoordonderzoek van de Universiteit
Gent, deed onderzoek naar suïcidaal gedrag bij adolescenten. Over de vergelijking tussen Nederland en
Vlaanderen staat er: “Ten opzichte van de Nederlandse jongeren scoren de Vlamingen hoog op de volgende
risicofactoren: negatieve levensgebeurtenissen, angst, minder probleemgerichte coping, meer alcohol- en
drugsgebruik en minder communicatie met ouders, broers, zussen, andere familieleden en leerkrachten over
hun probleem. Hieruit kan men concluderen dat culturele eigenschappen van een land of regio invloed kunnen
hebben op het zelfbeschadigend gedrag bij jongeren.” Daarnaast is ook de onderzoeker van het Centrum ter
Preventie van Zelfdoding in samenwerking met het Sint-Lucasinstituut gestart met een doctoraatstudie waarin
de attitudes ten aanzien van suïcide en hulpzoekend gedrag in Vlaanderen en Nederland met elkaar worden
vergeleken. Ik speel positief in op de suggestie die daarnet werd geformuleerd over het wetenschappelijk
onderbouwen van gegevens.

Minister Vandenbroucke wijst erop dat er de voorbije jaren veel energie is gestopt in het uitbouwen van een
goede leerlingenbegeleiding op school. Meer dan vroeger kunnen leerlingen nu terecht bij iemand op school
als ze problemen hebben. Die persoon kan hen dan doorverwijzen naar de juiste vorm van hulpverlening,
waar ze hun verhaal in vertrouwen kunnen doen. Scholen vragen en krijgen ondersteuning van de pedagogische
begeleidingsdiensten en nascholingscentra. Ook clb’s zijn een belangrijke partner om school, ouders en
leerlingen bij te staan.

Minister Anciaux verwijst naar een opinietekst die hij schreef in De Standaard op 15 april 2008. Hij verwijst
naar een collectieve verantwoordelijkheid van heel de samenleving. Hij wijst op de extreme druk op kinderen
door opvoeding, onderwijs en werk en stelt dat die moet verminderen. Hij heeft het gevoel dat, ondanks de
veel minder verticale of autoritaire opvoeding, men nog werk moet maken van een echte dialoog met kinderen
en jongeren. Hij doet ook een oproep voor een nieuw generatiepact, waarbij jeugd, kinderen en jongeren
als groep in de samenleving worden erkend. Ze moeten mogelijkheden krijgen om samen met
leeftijdsgenoten projecten op te zetten. Daarbij, en zelfs daaraan voorwaardelijk, zegt hij dat er meer
alertheid, tijd en ruimte, voorwaarden en kansen moeten komen voor het luisteren naar en dialogeren met
kinderen en jongeren. Vanuit mijn achtergrond wil ik opmerken dat uit studies
blijkt dat psychologische problemen van kinderen en jongeren vaak worden veroorzaakt door breuken in
de meest algemene betekenis van het woord. Vaak zijn de jongeren niet of nauwelijks betrokken geweest bij
het vinden van een oplossing bij het helen of herstellen van die breuk. Iedereen wordt geconfronteerd met
breuken. Wie denkt een kind een leven lang te kunnen begeleiden zonder ooit een moment van falen tegen te
komen, vergist zich. Indien er zich een breuk voordoet en het kind heeft geen vat op de situatie, onder meer
omdat het niet wordt betrokken bij pogingen tot herstel van de breuk of tot het helen van de wonde, zitten we
met twee sterke voorspellende factoren voor psychologische problemen.
Als we nadenken over formules die een oplossing kunnen bieden, moeten we een en ander in de gaten
houden. Ik ben ervan overtuigd dat het warme nest een goede preventieve factor is. Ik schroom me niet om te
zeggen dat dit een beschermende rol kan spelen. Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008 -8-
Mevrouw Vogels heeft daarnet verwezen naar de hogere incidentie van problematieken in de steden dan op het
platteland. Volgens haar heeft dit veel te maken met de open ruimte en met de rol van de auto. Dat is een mogelijke
benadering. Een andere statistische coïncidentie betreft het feit dat er in de steden gewoonweg meer
alleenstaande ouders wonen. Minder kinderen worden daar in een gezin opgevoed. Ik bekijk beide benaderingen.
Volgens mevrouw Vogels gaat het om de open ruimte. Ik stel vast dat de gezinsstructuren buiten de
steden meer aanleunen bij de traditionele definitie. Ik weet dat het voor een alleenstaande vader of moeder
perfect mogelijk is een warm nest te maken. Het is gewoon lastiger dit tot stand te brengen, zeker wanneer de
betrokkene dit tevens met een baan en met eventuele andere engagementen moet combineren.
Alvorens op de punctuele vragen in te gaan, wil ik tot slot van de analyse nog meedelen dat ik de maakbaarheidsgedachte
problematisch vind. Ik verzet me sterk tegen het idee dat de overheid de samenleving kan maken.
Dat geldt zelfs voor een perfect gecoördineerde samenleving. Ik zal straks aantonen dat de overheidsinitiatieven
van de Vlaamse Regering eigenlijk best goed op elkaar zijn afgestemd. Zelfs indien al deze initiatieven
perfect zouden worden gecoördineerd, zou het een misvatting zijn te denken dat we bepaalde problemen de
wereld uit kunnen helpen. Bepaalde elementen houden immers verband met de wijze waarop de samenleving is
georganiseerd.

Ik vind dat de individualisering en de autonome druk die op een individuele persoon wordt uitgeoefend, de draagkracht
van veel mensen overstijgt. Het gaat hier om de boodschap dat iedereen zijn eigen boontjes moet doppen
en zijn eigen problemen moet oplossen. In de aanvaarding van de kwetsbare mens is volgens mij
veel vooruitgang geboekt. Vorige vrijdag is in Gent een enorm succesvolle dag georganiseerd. Gedurende die
dag is de geestelijke gezondheid onder de aandacht gebracht. Op die manier kunnen we dit taboe helpen opheffen.
Ik stel me uitdrukkelijk de vraag of naast het opheffen van het taboe over de geestelijke problemen
ondertussen het taboe van het falen zelf al is opgeheven. We moeten de onvolmaaktheid en de onvolkomenheid
leren aanvaarden.

Ik zal nu even in
gaan op de punctuele vragen over het resultaat van het preventieplan inzake suïcide ingaan. Ik
ben het niet eens met de stelling van mevrouw Dillen dat het actieplan onvoldoende werkt en dat het allemaal niet
opschiet. We zullen met dit plan natuurlijk niet alle problemen rond jongeren en de geestelijke gezondheidszorg
oplossen. Er zijn echter al resultaten geboekt. In 2002 is er een gezondheidsconferentie georganiseerd
over de preventie van zelfdoding en van depressie. Die conferentie heeft geleid tot het opstellen van een nieuwe
Vlaamse gezondheidsdoelstelling en van een bijbehorend actieplan. Op 19 juli 2007 is het actieplan
goedgekeurd. Dit heeft geleid tot een verdriedubbeling van de middelen. Er wordt volop gewerkt aan de realisatie
van het actieplan. Wat de doelstelling betreft, wil ik even een paar cijfers aanhalen.
In 2000 vielen in Vlaanderen 1174 suïcides te betreuren. In het jaar 2005 ging om 1015 gevallen. Dit is een
daling met vijf percent. De daling is opmerkelijker bij vrouwen dan bij mannen. We weten dat de zelfdodingscijfers
bij vrouwen sowieso gevoelig lager liggen dan bij mannen. De voorbije tien jaar is het aantal suïcides
bij vrouwen nog eens met 10 percent afgenomen.

Het gaat hier om het hele publiek. De daling bedraagt tien percent bij vrouwen en drie percent bij mannen.
Op basis van de sterftestatistieken van 2000 en de trends die hieruit konden worden afgeleid, is destijds
voorspeld dat, indien niets werd ondernomen, de absolute aantallen een stijging met twee percent zouden
vertonen. Dat betekent dat het aantal zelfdodingen in Vlaanderen in 2005 1200 zou hebben bedragen. Nu
gaat het om 1115 zelfdodingen. Voor een uitgebreide stand van zaken met betrekking
tot de uitvoering van het preventieplan verwijs ik naar de website van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
Door middel van e-learning hebben 600 huisartsen hun deskundigheid inzake suïcide verbeterd.
Er is een implementatieproject voor de opvang van suïcidepogers. Ondertussen maakt twintig percent van
de spoedgevallendiensten hier gebruik van. Het is onze bedoeling dit percentage tegen 2010 tot 75 percent op
te trekken. Uit het eindrapport met betrekking tot het Mindfulness-Based Cognitive Therapy-project blijkt
dat deze therapie het hervallen in een depressie op een efficiënte wijze kan vermijden.
We hebben eind 2007 zes locoregionale projecten gelanceerd met elk van de provincies en met Brussel-
Hoofdstad, waarbij men samenwerkt met de verplichte partners, namelijk de cgg’s, de LOGO’s en de overlegplatforms
Geestelijke Gezondheid. Er is een uitbreiding geweest van de online hulpverlening van het Centrum
ter Preventie van Zelfdoding. Vanaf juli 2008 zal de telefonische beschikbaarheid verzekerd worden via
een tweede lijn.

Ik kan u in dat verband wat nieuwe cijfers meegeven. In 2007 heeft de Zelfmoordlijn 9434 oproepen gekregen.
Een vierde van de telefonische oproepers is jonger dan dertig. De gemiddelde telefonische oproep duurt
27 minuten. Daarnaast zijn er 362 online oproepen geregistreerd. Het gemiddelde online gesprek duurt 50
minuten. Bijna de helft van de oproepers is daar onder -9- Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008
de achttien jaar. We hebben hier al eerder opgemerkt dat de online hulpverlening een grotere toegankelijkheid
verzekert voor jonge mensen. In het pilootproject Vroegdetectie van Schizofrene Psychose
heeft men al 23 aanmeldingen met vermoeden van schizofrenie geregistreerd. Daardoor zijn er nu acht
jongvolwassenen onder begeleiding van een vroegdetectieteam. Al die zaken weerleggen dat het actieplan niet zou worden
uitgevoerd. Het tegendeel is waar, collega’s: elk van de onderdelen wordt geëvalueerd. Een globale evaluatie
zal mogelijk zijn op het ogenblik dat het actieplan in zijn geheel in werking is.
Ik wil nog even ingaan op de terechte opmerking over de nood aan een integrale aanpak. Ik moet het daarbij
onder meer hebben over de Integrale Jeugdhulp. Daarmee willen we de bestaande structuren optimaliseren,
zodat de kinderen en jongeren de juiste behandeling krijgen. De cgg’s zitten vervat in de Integrale Jeugdhulp
als een gezondheidssector die zich specifiek richt op de zwaardere psychische problemen. Ook de clb’s maken
deel uit van de Integrale Jeugdhulp, naast welzijnssectoren als het Vlaams Agentschap voor Personen met een
Handicap (VAPH), Kind en Gezin, de caw’s, centra voor integrale gezinszorg (CIG) en de Bijzondere
Jeugdbijstand. De doelstelling van de Integrale Jeugdhulp sluit zeer goed aan bij de missie van de clb’s en bij de opdracht
van de scholen. In beide gevallen staan namelijk het vrijwaren van ontplooiingskansen en het bevorderen van
welzijn, gezondheid en welbevinden centraal. In het kader daarvan wordt momenteel gewerkt aan een betere
afstemming tussen interne leerlingenzorg en externe hulpverlening en de positionering van de clb’s als brugfunctie
tussen onderwijs en welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Daarnaast ondersteun ik projecten zoals Kom Binnen en
Yot, waarbij er een samenwerking is tussen VAPH en cgg, en de outreachprojecten van Sleidinge en het Openbaar
Psychiatrisch Zorgcentrum (OPZ) Geel, waarbij psychiatrische instellingen samenwerken met gemeenschapsinstellingen.
Ik ondersteun ook de opvoedingsbijstandprojecten in de Bijzondere Jeugdbijstand. Ik ben
intussen al in overleg getreden met minister Onkelinx om de programmatie van de K-bedden te bespreken, met
als doel de behoeften beter te kunnen invullen. Mevrouw Hoebeke, er zijn enorm veel voorbeelden van
afstemming tussen de verschillende overheden. Het is zeker niet zo dat elk beleidsdomein zomaar acties opzet,
zonder daarover overleg te plegen. Iedere minister onderzoekt natuurlijk wel vanuit zijn eigen bevoegdheden
welke input er kan worden geleverd, maar ik kan u verschillende voorbeelden van samenwerking geven.
Ik som er hier maar een paar op. Mijn voorgangster Inge Vervotte heeft samen met drie collega-ministers een
verklaring ondertekend om te werken aan de gezondheidsbevordering van kinderen en jongeren. Het gaat om
de minister van Onderwijs, de minister van Landbouw en de minister van Sport en Jeugd. Daarbij werd onder
andere afgesproken om te werken aan een schoolactieplan Geestelijke Gezondheid. Dat is een typisch voorbeeld
van een echte afstemming van het beleid. Mevrouw Vogels, u vroeg me hoe het staat met de uitvoering
van die plannen. Op dit ogenblik zijn er onderhandelingen aan de gang met de vzw Ga Voor Geluk om
een collectieve gezondheidsovereenkomst af te sluiten. Ook in het actieplan Preventie van Zelfdoding vormen
jongeren een belangrijke doelgroep. Om die strategie uit te werken is veel voorbereiding en afstemming nodig.
Uit onderzoek blijkt namelijk dat een lesuurtje praten over zelfdoding of een spreekbeurt over dit thema soms
meer kwaad dan goed kunnen doen.

Dat is belangrijk omdat uit onderzoeksgegevens blijkt dat 75 percent van de Vlaamse secundaire scholen
aangeeft aan suïcidepreventie te doen, waarbij verdere analyse aantoont dat dit in de helft van de gevallen
bestaat uit het besteden van een lesuur aan het thema. Als men niet tegelijkertijd heeft gezorgd voor een opvang
voor risicoleerlingen en als er intern geen duidelijkheid is over wie welke verantwoordelijkheid op
zich neemt, kan dat leiden tot onvoorziene en dramatische scenario’s. Het is dan ook belangrijk om daar
deskundigheidsbevordering te blijven realiseren. Een subwerkgroep van de Vlaamse werkgroep Preventie
van Zelfdoding heeft hierover een visietekst geschreven. Die visietekst vormt momenteel onderwerp
van bespreking binnen de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). Momenteel geven partners binnen de locoregionale
werkgro
epen Suïcidepreventie vormingen aan verschillende scholen in Vlaanderen. Die vormingen
leiden tot deskundigheidsbevordering in suïcidepreventie bij leerkrachten, directies en clb-begeleiders.
De werkgroep Suïcidepreventie wordt ook opgevolgd door de administratie Onderwijs. Er is ook samenwerking
tussen Klasse en de mensen van de administratie Gezondheid. Die netwerken bestaan vandaag dus echt
wel, en men is zich zeer goed bewust van het feit dat men geen individuele initiatieven moet proberen te
nemen.

Ik kom tot de vraag over effectmeting. Via de beheersovereenkomsten van diverse agentschappen hebben
we beleidsindicatoren waarmee men aan effectmeting kan doen. In deze materie is het natuurlijk bijzonder
Commissievergadering C226 – WEL21 – 29 april 2008 -10- ingewikkeld om het juiste onderscheid te maken tussen
wat gerealiseerd is door het beleid en wat vanuit de omgevingsfactoren een invloed heeft.
Daarom moet een kwalitatieve analyse worden gekoppeld aan de kwantitatieve gegevens. Minister
Vandenbroucke wijst er ook op dat het streven naar welbevinden of het zich goed voelen op school, deel
uitmaakt van het gezondheidsbeleid dat scholen voeren, en dat de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor gewoon
en buitengewoon basis- en secundair onderwijs daar ook richting aan geven. Deze eindtermen en ontwikkelingsdoelen
worden vaak gekoppeld aan het welbevinden. Voor sommige is dat expliciet. Zo wordt kleuters
al geleerd om verschillende gevoelens te onderkennen. Dat staat ook in de eindtermen. Kinderen in de
lagere school leert men zelfvertrouwen te hebben en op te komen voor zichzelf. Jongeren in het secundair onderwijs
leert men om positieve stress te gebruiken en preventieve maatregelen te nemen om negatieve stress te
vermijden. Bij het definiëren van de eindtermen worden dus tegelijk ook doelstellingen gedefinieerd die rechtstreeks
naar dat welbevinden verwijzen. Minister Anciaux vindt het ook belangrijk nog eens te
wijzen op een van de nieuw gecreëerde instrumenten van het jeugdbeleid, namelijk de eerder geciteerde
jeugdmonitor. Het gaat hier over het registreren van gegevens over de leefsituatie van kinderen en jongeren
door het Jeugdonderzoeksplatform of JOP. Begin 2007 werd de eerste jeugdmonitor voorgesteld. Dat was een
meting aan de hand van een enquête van 2503 jongeren van 14 tot 25 jaar. Hierbij werd zowel de leefwereld, de
leefomstandigheden, als het gedrag van de Vlaamse jongeren gemeten. Het JOP, dat sinds 2007 deel uitmaakt
van het Steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Cultuur, Jeugd en Sport, heeft ondertussen de vragenlijst
klaar voor de volgende meting van die jeugdmonitor. Nog in 2008 zullen jongeren – ditmaal van 12 tot 30 jaar –
worden ondervraagd. Het Vlaamse jeugdonderzoek wordt bovendien ingebed in een internationale dimensie.
Het JOP werkt actief mee aan het ontwikkelen van een Europees kenniscentrum met betrekking tot jeugdbeleid,
the European Knowledge Centre for Youth Policy. Anderzijds maakt ook Vlaanderen voor de Europese
Commissie een witboekrapport over een beter begrip voor en kennis van de jongeren, voor eind 2008.

Dan was er nog de vraag van de heer Caron over kinderpsychiaters.Er zijn natuurlijk twee belangrijke redenen
waarom de vacatures voor psychiatrische functies moeilijk worden ingevuld. Ten eerste is er op de arbeidsmarkt
een schaarste wat de kinderpsychiaters betreft. Elk jaar studeert er slechts een zeer beperkt aantal kinderpsychiaters
af. Ten tweede is er het probleem van de lage verloning in vergelijking met onze buurlanden,
waardoor verscheidene van onze kinderpsychiaters over de grenzen trekken, bijvoorbeeld naar Nederland. Dat
fenomeen is vrij bekend. Mochten er meer kinderpsychiaters zijn, dan zou volgens mij het probleem van het
stijgende aantal kinderen met psychische problemen al voor een deel kunnen worden verholpen. De kwaliteit
van de hulpverlening neemt dan immers toe, terwijl nu in kinderteams vaak nog een kinderpsychiater ontbreekt.
Voor de cgg’s is dit een duidelijk herkenbaar probleem, dat zeker moet worden aangepakt. Ik zal
straks, bij de laatste vraag, trouwens aantonen dat we dat doen.
Ik heb overleg gehad met de Vlaamse vereniging voor kinderpsychiaters en heb afgesproken dat ik dit probleem
zal aanpakken met mijn federale collega, minister Onkelinx. Als het gaat over de aantrekkelijkheid
van de kinderpsychiatrie als beroep, is een en ander immers zeer sterk federaal verankerd. Dan heb ik het
over de verloning, de honoraria en, in het algemeen, over het statuut van deze branche binnen de doktersgilde.
We moeten eerlijk zijn tegen elkaar: dat heeft enorm veel te maken met de onderhandelingen die op
federaal niveau plaatsvinden. Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat een stijging van
het aantal kinderpsychiaters niet het enige antwoord kan zijn op de toename van psychische problemen bij
kinderen en gezinnen. Dat hebt u echter wel al begrepen uit mijn inleiding.
Onder meer mevrouw Jans vroeg hoe het nu precies zit met de extra middelen. In 2008 zullen we voor de geestelijke
gezondheidzorg in Vlaanderen, boven op de gewone indexering, alles samen 2,2 miljoen euro extra
inzetten. Dat komt boven op het bedrag dat ik al had opgetrokken in de initiële begroting. Van het extra
budget van 1,4 miljoen euro dat ik verkregen heb via de begrotingscontrole, gaat 500.000 euro expliciet naar
de doelgroep van de kinderen en de jongeren. Het is mijn intentie deze uitbreiding te geven aan de cgg’s,
specifiek om de outreach naar de bijzondere jeugdbijstand te kunnen realiseren. Dat is dus ook een voorbeeld
van samenwerking tussen de diverse sectoren. Daarnaast zal ik ook nog eens 50.000 euro extra vrijmaken
voor het OPZ Geel om de al bestaande inreach in de gemeenschapinstellingen in Mol voort uit te breiden.
Ook zal ik het project-Sleidinge in 2008 continueren, met 280.000 euro. Verder zijn er natuurlijk ook de
daarnet vermelde projecten van Kom Binnen en Yot, die worden geïntegreerd in de enveloppes van de cgg’s.
Binnen de 2,2 miljoen euro gaan er ook nog andere middelen naar de cgg’s. Zo wil ik het aanbod van de
geestelijke gezondheidszorg versterken. Een bedrag van 500.000 euro is expliciet toegewezen voor jongeren.
Sterkere cgg’s kunnen een sterkere impact hebben op de hulpverlening voor iedereen, maar uiteraard ook
voor jongeren. Slechts

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor hoogsensitieve kinderen

boek

Klik hier om het boek te downloaden


'Vanop de Frontlijn, Reflecties op het Vlaamse Cultuurbeleid' - Bart Caron en Guy Redig, Uitgeverij Vrijdag, april 2019




Bart Caron met contrabas (foto: Viviane Decock)

 

Nieuws

Vlaams parlementslid Bart Caron (Groen) stopt met actieve politiek

We moeten af van ‘middeleeuwse’ overdracht van jachtrechten

Alternatieven voor dierproeven

Het ‘kleine’ parlementaire werk. Recente voorbeelden: Geluidshinder kusttram – Hakhoutbeheer – Restauratiepremies Onroerend Erfgoed – Beschermde landschappen

Ketnet wil zender voor allerkleinsten, “Legitieme vraag en begrijpelijke ambitie”

Gereglementeerde boekenprijs unaniem goedgekeurd door Vlaams parlement

Wat liep er fout met de bescherming Villa Slabbinck? (Brugge)

Groen verwelkomt Bellegemse windmolens, maar vraagt ‘windplan’ voor regio Kortrijk

Groen wil geen sloop hoekhuis Kasteelkaai-Belfaststraat.
Hoog tijd voor een Kortrijkse visie op erfgoed!

Woede van boeren terecht, maar alleen ander landbouwmodel geeft boeren een zekere toekomst.

Provinciebestuur W-Vl verliest vele (culturele) instellingen

Bart Caron : “Overdracht cultuurbevoegdheden provincies is een wangedrocht !”

Leve Mest-Vlaanderen

Nog geen bescherming poldergraslanden

Nog redders aan de kust?

Brugge weert plooifiets uit overheidsgebouwen

De Leie of het Kanaal naar Roeselare: Groen wil meer binnenvaart

Kortrijk Airport, milieuvergunning aangepast?

Wanneer faire prijzen voor landbouwproducten?

Kortrijk heeft de bus gemist

Burgerkabinet ontslaat Gatz niet van plicht om al bestaande inspraak te versterken

Steeds meer monumenten wachten op broodnodig onderhoud. Ondertussen verkrotten ze

Freya Piryns voorgedragen als vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de VRT

Regering krimpt beloofde natuurgebieden langs de Leie sterk in

Bruggen in Kortrijk, werkende verlichting op de fietspaden is een brug te ver…

LAR-zuid, woordbreuk van de stadscoalitie

Informatie, diverse sporten en cultuur moeten prioriteit VRT blijven

‘Gemeenteraad is wachtzaal voor wie schepenambt wil’

Persmededeling: Groen maakt werk van versterking West-Vlaamse open ruimte.

Persbericht: 5 Groene werven voor een impuls in West-Vlaanderen.