Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz ambieerde bij het begin van de regeerperiode om de hele wereld te hervormen, althans de culturele. Naar goede liberale traditie zou hij één en ander grondig rationaliseren. Dat mag best daar waar het soms aan efficiëntie ontbreekt en waar het beter kan. En waar is dat niet eigenlijk? Constante innovatie is niet alleen voor de economie noodzakelijk, ook voor de culturele wereld betekent stilstaan achteruitgaan. Het adagium klinkt verheven: innovatie stimuleert efficiëntie en geeft steeds betere antwoorden op de urgente maatschappelijke uitdagingen.

Daarbij paste een hervorming van de zogenaamde bovenbouw. Die is volgens de minister van Cultuur slecht georganiseerd, versnipperd, weinig efficiënt en onvoldoende effectief. Deze – inderdaad complexe – bovenbouw bestaat uit steunpunten, belangenbehartigers en zijn administratie (Departement Cultuur, Jeugd en Media). En dus ging de minister aan het werk. Er kwamen besparingen bij de gesubsidieerde – zeg maar ‘klassieke’ – steunpunten zoals Socius, Faro, Kunstenpunt. Die zijn nochtans broodnodig. Ze bevinden zich halverwege tussen de overheid en het veld, als plekken van reflectie, ondersteuning, onderzoek en verdieping. Daarop bespaarde de minister.

Tegelijk richtte hij nieuwe structuren op. Ze moeten vooral de privat profit-sector helpen. Kijk naar het Cultuurloket, een adviesbureau voor kunstenaars. Of de cultuurbank, die leningen verstrekt. Of Cultuurconnect, dat digitale toepassingen in de sector promoot, maar te veel tijd nodig heeft om een goed draaiende provinciale bibliotheeksector te vervangen door een peperduur Vlaams systeem. En laat ons ook de tax shelter niet vergeten, een manier voor bedrijven om belastinggeld in te zetten voor podiumkunsten, maar vooral ook om meer intrest te genereren dan bij elke andere belegging. Dat de staat er armer van wordt – bijdragen aan fiscus en sociale zekerheid evaporeren in winsten voor aandeelhouders – neemt de minister er met plezier bij.