bartcaron.be

Tekort in de bijzondere jeugdzorg

Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron


Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het tekort aan plaatsen in de bijzondere jeugdzorg.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, dit thema houdt me sterk bezig. Een aantal jeugdrechters hebben hun ontevredenheid over het wetsontwerp- Onkelinx geuit. De nood aan opvangplaatsen is en blijft precair. 
Een incident vormde de rechtstreekse aanleiding voor mijn vraag. Een twaalfjarige jongen stak zijn moeder neer na een ordinaire ruzie. Het kostte veel moeite een plaats in een instelling te vinden voor deze jongen. De Nederlandstalige Unie van Jeugdmagistraten heeft daarbij nog maar eens haar hart gelucht: ‘Er was gewoon nergens plaats. Punt. De enige dienst die wel plaats had maar hem niet kon opnemen, was een psychiatrische eenheid. Die wilde eerst weten of de jongen in kwestie wel degelijk een psychiatrische problematiek had.’ Het is niet altijd duidelijk of een minderjarige een feit pleegt vanwege een ziekte, die dan een psychiatrische behandeling vereist, of vanwege gedragsstoornissen die te maken kunnen hebben met een problematische opvoedingssituatie en leiden tot de bijzondere jeugdzorg. Om op al die vragen op termijn een gemakkelijker antwoord te krijgen, pleit de voorzitter van de Unie voor een onafhankelijk forensisch jeugdpsychiatrisch centrum, zoals dat al in Nederland bestaat. Dat zou de jongeren dan screenen en beslissen in welk zorgcircuit ze thuishoren. 

We zitten hoe dan ook met lange wachtlijsten. ‘Er zijn veel budgettaire inspanningen gebeurd de jongste jaren,’ erkennen de rechters Caluw

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Tekort in de bijzondere jeugdzorg

Cultuurtoeristische topevenementen

Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron


Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over cultuurtoeristische topevenementen. 

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, de voorbije weken heeft de minister langs verschillende kanalen laten weten dat hij geen financiële middelen kan of wil vrijmaken om het cultureel topevenement Beaufort 2006 te ondersteunen. Op 3 februari 2005 heeft de minister in een interview met de titel ‘Cultuur aan de kust is geen must’ in De Standaard verklaard dat hij het evenementenopbod veeleer wil afremmen dan stimuleren. Dit is een legitieme keuze die een minister kan maken. Bovendien is de kust niet het ideale decor voor openluchtkunst. Hierover valt te discussiëren en dat is precies wat ik met deze vraag om uitleg wil uitlokken. 
Als verantwoordelijke voor de voorbereidingen van Brugge 2002, een van de meest succesrijke evenementen van de voorbije jaren, heb ik zelf enige ervaring met culturele topevenementen opgedaan. Dit evenement heeft onder meer bewezen dat de impact van het cultuurtoerisme zich niet louter tot het toeristische of het culturele domein beperkt. Er is ook een impact op het vlak van de mobiliteit, de werkgelegenheid en de plaatselijke infrastructuur. Deze vaststelling geldt trouwens ook voor evenementen als Antwerpen ’93, Antwerpen Boekenstad of het toekomstige evenement Stad in Vrouwenhanden in Mechelen. 

Het kusttoerisme heeft de voorbije twintig jaar geen kwaliteitsinjecties gekregen. De kust heeft niet uitgeblonken in het zoeken naar een kwalitatieve meerwaarde. Tot voor kort had de meerwaardezoeker eigenlijk niets aan onze kust. Dit is een beetje spijtig. Onze kust kan reeds heel wat troeven uitspelen en zou er nog een aantal andere kunnen ontwikkelen. 
Het gaat hier trouwens om een internationaal zichtbare tendens. Ook in Frankrijk, Spanje of Italië krijgt het toerisme een injectie met randgegevens. Deze culturele elementen en toevoegingen moeten niet enkel dagen met slecht weer opvangen. Ze moeten tevens een bijkomende motivatie vormen om daar een vakantie door te brengen. 

Kunst en cultuur spelen voor het toerisme een grote rol. Op plaatsen waar veel mensen komen, kan de aanwezigheid van kunst en cultuur de drempel tot kunst en cultuur zelf verlagen. De heer Verstreken, schepen te Oostende, kan dit ongetwijfeld beamen. Theater aan Zee is een goed voorbeeld van de manier waarop mensen op een laagdrempelige manier met kunst en cultuur in aanraking kunnen worden gebracht. 

Tenslotte zijn bepaalde culturele evenementen aan de kust destijds in het Kustactieplan ingebed. Op een aantal vlakken is een verzakelijkte aanpak van de procedures evenwel gewenst. Ik wil me niet voor of tegen uw standpunt uitspreken. Ik wil mijn vragen in alle neutraliteit stellen.

Mijnheer de minister, ik zou u een aantal vragen over uw visie op het cultuurtoerisme willen stellen. 
Hoe zult u het budget voor het Kustactieplan, waarin evenementen als Literaal of Uit-BLAZEN aan ZEE zijn ingebed, precies verdelen?
– Zult u zelf een evenementenbeleid uitbouwen?
– Zult dit doen in samenwerking met de andere leden van de Vlaamse Regering en voor een geïntegreerde aanpak kiezen? Tijdens de vorige legislatuur hebben een aantal Vlaamse ministers los van elkaar een aantal evenementen opgezet. Dit is toen als een pijnpunt ervaren. 

In het reeds aangehaalde interview in De Standaard hebt u op de noodzaak van een langetermijnvisie gewezen.
– Hoe en wanneer zult u die visie ontwikkelen? 
Zal de toekenning van de subsidies op een objectieve regelgeving worden gebaseerd?
– Zal de jurering door experts gebeuren? In de kunstensector wordt hierbij een afstand tot de politiek bewaard, maar krijgen de politieke verantwoordelijken wel steeds het laatste woord.
– Welke vorm zal deze regelgeving krijgen?
– Zult u dit door middel van een decreet of door middel van een regeringsbeslissing regelen?
– Wanneer mogen we ons hieraan verwachten? 
Hoe verhouden de stappen die u nog zult zetten zich tot het bestaande toeristische evenementenbeleid. Momenteel kent Toerisme Vlaanderen evenementen zogenaamde sterren toe. Deze sterren moeten ons buitenlandse kantoren in staat stellen om een gerichte promotie te voeren.

Minister Geert Bourgeois: De woorden dat cultuur aan de kust geen must is, heb ik nooit uitgesproken. Ik denk dat ze zelfs niet afkomstig zijn van de journalist die mij heeft geïnterviewd. De eindredactie staat in voor de titels. Ik kan me best inbeelden dat de eindredacteur de gelegenheid zag om een goede rijmelarij neer te zetten en een titel heeft gemaakt die echter niet beantwoordt aan wat ik heb gezegd. Mijnheer Verstreken, ik heb ook nooit gezegd dat ik geen geld over heb voor Beaufort, ik heb iets veel genuanceerders gezegd. 
De eerste vraag gaat over het budget. Alleen al als gevolg van de budgettaire ruimte die mij ter beschikking staat voor het realiseren van een derde Kustactieplan, namelijk een beleidskrediet van 2.022.000 euro voor 2005, heb ik beperkingen en moeten er keuzes worden gemaakt. Ik wilde al dat er keuzes zouden worden gemaakt in het licht van duurzaamheid en van investeringen die de kust op lange en middellange termijn ten goede komen, maar de budgettaire beperkingen nopen mij daar nog meer toe. 
Komt daarbij dat het voorbije Kustactieplan een evaluatie verdient. Er worden over bepaalde evenementen cijfers gegeven, maar er zijn evenzeer anderen die die cijfers betwisten. Het is uiterst moeilijk om daaraan gevolgtrekkingen vast te knopen. In deze zijn meten en weten soms wensdromen die niet altijd gerealiseerd worden. 

Ik verwijs naar de opdracht die het Vlaams Parlement me vorige week nog meegaf bij de plenaire bespreking van mijn beleidsnota Toerisme 2004-2009. Ik citeer even punt 7 van de vragen aan de Vlaamse Regering: ‘Bij de realisatie van het derde Kustactieplan te zorgen voor transparantie en objectivering in de aanwending van de beschikbare middelen in het kader van de verdere herpositionering van onze Vlaamse Kust

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Cultuurtoeristische topevenementen

Tabaksverkoop aan -16 jarigen & het tabaksfonds

Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron

1) Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de tabaksverkoop aan min-16-jarigen en de ratificatie van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie.

2) Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het tabaksfonds.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega’s, tot u spreekt een ex-kettingroker. 4 februari 2002 was voor mij een glorierijke dag. Op die dag ben ik definitief gestopt met roken. Het geeft wel aan dat ik een band heb met het thema. 
Velen onder ons zullen wel herinneringen hebben over het roken van de eerste sigaret op school. Het hoorde bij de stoerdoenerij en het puberaal gedrag. Ik was dan ook gefrappeerd over de discussie of het nu wel zinvol is om het roken te verbieden aan min-16-jarigen. De verboden vrucht smaakt altijd zoeter. De vraag is dan ook of dit wel de goede strategie is om het roken tegen te gaan. 

Mevrouw de minister, u bent me eens te meer te snel af geweest. De regering heeft vorige vrijdag een ontwerp van decreet met betrekking tot het ratificeren van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake de bestrijding van het tabaksgebruik goedgekeurd. Ik zal niet alles herhalen. Ik zal me beperken tot de kern van de zaak. De regering heeft ook haar akkoord uitgesproken over de andere delen van de overeenkomst. Ik wens het hier alleen te hebben over het feit of het zinvol is het roken te verbieden. 

Ik sluit me grotendeels aan bij het advies van de Vlaamse Jeugdraad. Er zijn nog andere adviezen, zoals die van de Gezondheidsraad. De Vlaamse Jeugdraad stelt dat het er voor hen in eerste instantie op aankomt om aan de preventie te werken. Zo stelt ze: ‘We geloven in de kracht en competentie van kinderen en jongeren. Precies vanuit dat geloof in de jongelui, plaatsen we vraagtekens bij de huidige ‘boom’ aan verbodsbepalingen. We vinden het belangrijk dat kinderen en jongeren betrokken en bevraagd worden bij beleidsacties en –beslissingen, dat ze aangesproken worden op hun stuk verantwoordelijkheid, zonder andere verantwoordelijkheden te negeren. Als Vlaamse Jeugdraad zijn we het niet eens met het verbod op tabaksverkoop aan min-16-jarigen.’ Uit een steekproef is trouwens ook gebleken dat het verbod op zich zeer moeilijk te controleren is en dat het ook niet werkt. 

In het advies staat verder: ‘Omdat we geloven dat preventie en informatie op maat veel effectiever kunnen zijn, en recht doen aan het feit dat iedereen zelf moet kunnen beslissen. Omdat opvoeding thuis dient te gebeuren en niet van bovenaf kan en mag opgelegd worden door de overheid. Omdat het opleggen van verbodsbepalingen betuttelend is en – zeker dit concrete verbod – bovenal onterecht slechts 1 groep viseert en zelfs bombardeert tot criminelen. Omdat iedereen het recht heeft op welzijn, maar dus ook – en vooral – het recht om in alle vrijheid eigen keuzes te maken. Ook jongeren. Omdat zij competente burgers zijn, die heel wat in hun mars hebben. Je moet daar wel in durven geloven.’ 

Mevrouw de minister, graag had ik u volgende vragen gesteld:
– Wat is uw mening over het advies van de Vlaamse Jeugdraad?
– Werd er overleg gepleegd met andere jongerenorganisaties over deze materie? Zo ja, op welke wijze?

Ik heb begrepen dat de Vlaamse Regering over deze zaak geen uitspraak doet omdat het om een federale materie gaat. Ze heeft wel de intentie om de samenwerkingsovereenkomst goed te keuren.
– Denkt u eraan preventieprogramma’s of -campagnes op te starten om jongeren aan te zetten tot stoppen met roken of het starten met roken te ontmoedigen? Zo ja, zal dit gebeuren in overleg met jongerenorganisaties? 

Het tweede deel van de vraag gaat over het tabaksfonds, dat door minister Demotte werd opgericht. Het fonds zou door de gemeenschappen, de gewesten en de federale overheid worden bestuurd. In het verleden bestond er ook al een tabaksfonds. Het werd gespijsd met middelen van de tabaksindustrie. Ik denk dat ze met de winst de Formule 1-wedstrijd in Francorchamps kunnen sponsoren. Er is nu een onafhankelijk fonds. De tabaksindustrie is er niet meer bij betrokken. 
Bij dit soort thema’s is minister Demotte heel fel. Dat geldt ook als het om alcohol gaat. Dat siert hem. Toch denk ik dat hij op de rand van zijn bevoegdheden balanceert. De wetgever stelt dat er een coördinatiecomit

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Tabaksverkoop aan -16 jarigen & het tabaksfonds

Geweld van adolescenten

Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron


Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het groeiende geweld van adolescenten tegen hun ouders. 

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega’s, ‘Doe de Gandhi: een sit-in in hun kamer’ was de titel van een artikel in De Standaard. Eigenlijk is dat het antwoord op de vraag die ik zal stellen. Het probleem van oudermishandeling door adolescenten werd gesteld door mevrouw Van Lawyck. ‘Doe de Gandhi’ slaat natuurlijk op de geweldloze aanpak die daar tegenover staat. 
Mevrouw Van Lawyck stelt dat dit in het Nederlandse Haarlem de snelst stijgende groep van geweldmeldingen is bij de politie. Ze zegt: ‘Ik geloof dat er een grote groep jongeren in onze welvaartsmaatschappij is die geen frustratiedrempel meer heeft. Hun ouders hebben hun, met de beste bedoelingen, altijd voorgehouden hoe geweldig ze wel zijn. Want eigenwaarde is o zo belangrijk.’ De vraag is hoever men kan gaan. Tegenwoordig gaan in een aantal westerse landen weer stemmen op om wat strikter te gaan opvoeden. Wat dat betreft, voel ik me ervaringsdeskundige. Ik ben zelf nogal een aanhanger van het tegendeel. In het discours is het individualisme het kernwoord: ‘Vandaag is er een ver doorgedreven individualisme in de opvoeding geslopen, dat ertoe leidt dat kinderen helemaal hun gang mogen gaan.’ Ik kan me niet indenken dat we tien jaar geleden een dergelijke discussie hadden kunnen voeren. 

‘De ideale opvoedingssituatie weet het evenwicht te bewaren tussen autonomie en verbondenheid,’ zegt mevrouw Van Lawyck, ‘zo gauw een gezin naar een van beide kanten overhelt, ontstaat er een probleem.’ Dat geldt ook voor de evenwichten tussen structuur en flexibiliteit, tussen humor en ernst, tussen plicht en spel, tussen conflict en harmonie.

Maar wat als die evenwichten zoek zijn?

Ik zal mijn tekst niet verder voorlezen. Ik veronderstel dat de meeste mensen die het thema volgen, ze wel hebben doorgenomen. Het is toch frappant dat het om een zo snel stijgend fenomeen gaat in Nederland en dat het probleem ook ruim kon worden toegelicht in onze kranten. 

Daarom mevrouw de minister, had ik u graag volgende vragen gesteld:
– Is het fenomeen ook in Vlaanderen sterk aanwezig?
– Wordt er in Vlaanderen ook onderzoek gedaan naar dergelijke maatschappelijke groeiende fenomenen? Zo ja, zijn hier resultaten van bekend?
– Welke maatregelen zijn er genomen in functie van die resultaten? Zo niet, denk u eraan om dergelijke onderzoeken hier in Vlaanderen op te zetten?
– Is het investeren in opvoedingsondersteuning niet aangewezen in het kader van preventie?

Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, geweld binnen gezinnen is een groot probleem. Mensen weten ook niet goed waar ze terechtkunnen en waar ze eventueel ondersteuning kunnen vragen. Daar zijn verscheidene redenen voor. Vaak komen mensen er niet graag mee naar buiten. Het probleem blijft zeer lang verborgen. Dat verergert natuurlijk de zaak. 
Mijnheer Caron, in Vlaanderen werden twee onderzoeken gedaan. Zo stelt professor Ponjaert van de VUB dat naar schatting geweld in 2 tot 5 percent van de gezinnen zou voorkomen. Zij denkt dat dit cijfer een onderschatting is. De ouders komen niet gemakkelijk met een dergelijk probleem naar buiten, vaak omdat ze beschaamd zijn. 

Antisociaal gedrag valt het meest op bij adolescenten. Zowel buitenlandse als Vlaamse wetenschappers zeggen echter dat het al begint op zeer jonge leeftijd. Het Vlaams onderzoek benadrukt de belangrijke invloed van opvoeding op de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Er wordt gewezen op het belang van de opvang in een warm gezin, ouders die via een duidelijke structuur een consequente discipline kunnen opleggen. Op die manier zou kunnen worden vermeden dat moeilijk gedrag ontaardt. Een autoritaire en kille opvoeding zou versterkend werken op het antisociaal gedrag. 
Professor Braet van de Gentse universiteit toont aan dat vroegtijdige preventie zeer effectief kan zijn. Interventie op jonge leeftijd heeft zelfs een gunstig effect op lange termijn. Het effect is veel beperkter bij de behandeling tijdens de adolescentie of volwassenheid. Daarenboven is de kostprijs van een dergelijke vroegtijdige ondersteuning veel lager. 

In beide studies wordt de nadruk gelegd op een vroegtijdig optreden. Indien dat gebeurt, dan is er een mogelijkheid dat het antisociaal gedrag zich minder of minder sterk ontwikkelt. 
Op basis van deze resultaten zijn er een aantal projecten opgestart, zoals bijvoorbeeld het STOP-project. Daarbij worden zowel ouders als kinderen vaardigheden aangeleerd. Bij de ouders zal vooral de nadruk liggen op de opvoedingsvaardigheden en het omgaan met vragen of moeilijk gedrag van kinderen. Bij kinderen zal het veeleer gaan om sociale vaardigheden. Er zijn ook oefenscholen van de Gezinsbond, de Opvoedingstelefoon, Opvoedingswinkels, enzovoort. Het is belangrijk dat deze laagdrempelige initiatieven bestaan. Het gedrag hoeft inderdaad niet altijd problematisch te zijn. 
In een verder stadium gaat het niet meer om het laagdrempelig niveau en een vroege detectie. In dat geval hebben ouders te lang gewacht om het probleem naar buiten te brengen. Het is juist onze ambitie te vermijden dat een vraag te lang onbeantwoord blijft en dat er een crisis ontstaat. Problemen, die vaak de draagkracht van een gezin te boven gaan, moeten kunnen worden opgelost door ondersteuning via bijvoorbeeld een Opvoedingswinkel of een Oefenschool van de Gezinsbond. Gezinnen moeten weten dat ze daar terechtkunnen. 

Mijnheer Caron, er worden dus projecten ontwikkeld, ook via het priv

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Geweld van adolescenten

Het kind bij echtscheidingen

Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het belang van het kind bij echtscheidingen.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, op 16 februari verscheen in De Standaard een vrije tribune die was ondertekend door mensen die enige autoriteit bezitten inzake opvoeding, zoals verantwoordelijken van de Gezinsbond, van het Kinderrechtencommissariaat, universiteiten, CAW’s en bezoekersruimten. Ze deden een oproep tot een betere begeleiding van de onderbroken of de conflictueuze ouder-kindcontacten, zoals dat in het vakjargon heet. 
Opnieuw duikt het communautaire probleem op. Een aantal bezoekruimten passen in het justitieel beleid. De middelen daarvoor gaan naar de CAW’s, die echter onder de bevoegdheid van Vlaanderen vallen. 

Mevrouw de minister,
– Bent u bereid om in overleg met de federale bevoegde minister ervoor te zorgen dat scheidende ouders met kinderen de mogelijkheid hebben om kennis te maken met conflictbeheersende bemiddeling?
– Wilt u werk maken van de verdere uitbouw van de bezoekruimtes waar ouders en kinderen professioneel worden begeleid en stapsgewijs kunnen werken aan betere onderlinge verhoudingen? Wellicht moet dat gebeuren in het kader van de werking van de CAW’s.
– Bent u van plan om overleg te plegen met de kinderrechtenorganisaties om tot betere maatregelen te komen ten voordele van kinderen die zijn betrokken in echtscheidingsregelingen?

Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de belangen van het kind, dat niet voor de echtscheiding van zijn ouders kiest, staan voor ons centraal. In Vlaanderen is inzake familiale bemiddeling door de CAW’s veel ervaring opgedaan.
Twee weken geleden is in de federale Kamer een wetsontwerp over de bemiddeling goedgekeurd. In het wetsontwerp zijn criteria opgenomen voor de erkenning van bemiddelaars, met inbegrip van de erkenning van de familiale bemiddelaars. We zullen daarover moeten overleggen met federaal minister Onkelinx, want die wet zal gevolgen hebben voor de erkenning van de bemiddelaars in de autonome centra van de CAW’s. De centra krijgen een groot aantal relatieondersteunende hulpvragen bij scheidingen. 
Die centra hebben de jongste tijd een enorme deskundigheid opgebouwd, en beschikken over heel wat praktijkervaring in deze problematiek. Ik streef er dan ook naar dat scheidende ouders hun weg kunnen blijven vinden naar deze laagdrempelige dienstverlening. We weten dat ze ook elders terechtkunnen, maar de expertise is laagdrempelig uitgebouwd in de familiale bemiddeling in de Centra voor Algemeen Welzijnswerk. 

De neutrale bezoekruimtes die daar eveneens deel van uitmaken, zijn eigenlijk een aanvulling bij de familiale bemiddeling. Als een echtscheiding toch uitmondt in een conflictsituatie, kan de omgang tussen ouders en kinderen gewaarborgd worden in die neutrale bezoekruimtes. 
De werking van die neutrale bezoekruimtes wordt nu verfijnd en afgestemd op het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Het is de bedoeling dat in het hulpaanbod van de bezoekruimtes meer rekening wordt gehouden met het belang van het kind. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen die in het kader van een gerechtelijk vonnis tegen hun zin en onder dwang naar de bezoekruimtes worden gebracht. We zullen het ene met het andere in overeenstemming moeten brengen. 
Daarnaast hebben we ook gesprekken gehad met het steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Die mensen hebben zich ertoe geëngageerd een uniforme werkwijze uit te werken in de omgang met de verschillende vragen die ze daaromtrent krijgen in hun verschillende CAW’s. 
Uiteraard zal ik contact opnemen met alle relevante actoren, opdat het kinderrechtenperspectief voldoende aan bod zou komen en ook in deze thematiek zijn uitvoering zou kunnen vinden.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord met perspectief.

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Het kind bij echtscheidingen

Trainers, vrijwilligers en infrastructuur in de Vlaamse sportclubs

Ingediend op februari 17th, 2005 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de situatie van trainers, vrijwilligers en infrastructuur in de Vlaamse sportclub.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, uit een Bloso-studie bij 20.147 Vlaamse sportclubs blijkt dat de sportclubs steeds moeilijker het hoofd boven water kunnen houden. Als er niet snel een oplossing wordt gevonden, zal sport steeds duurder en dus minder democratisch worden. Bij heel wat clubs is nu al sprake van drop out, ledenverlies en fusies van een aantal sportclubs.
We kunnen ons de vraag stellen in welke mate er op dat vlak een verschil bestaat tussen de profclubs en de amateurclubs, tussen grote en kleinschalige clubs en tussen recreatieve sport en competitie- en topsport.

Volgens Bloso is er een ernstig tekort aan vrijwilligers. Een fiscaal voordeliger statuut zou dat eventueel kunnen verhelpen. Terloops wil ik erop wijzen dat het begrip ‘vrijwilliger’ steeds meer evolueert naar het begrip ‘licht betaalde vrijwilliger’. Het woord ‘semi-agoraal werk’ komt steeds meer in beeld. Er is een groot donkergrijs circuit voor wat de betalingen betreft, maar dat is ook zo in de culturele sector. Enerzijds is er een tekort aan vrijwilligers en anderzijds is er een probleem met licht betaalde medewerkers.
De agora is de marktplaats. Hier is dat een metafoor voor de markt van de economie. Het gaat over werknemers die half legaal werken, en dus met andere woorden een bijkomende job hebben. Dat probleem heeft te maken met vrijwilligerswerk. Bijvoorbeeld voetbalclubs vinden bijna geen jeugdtrainers meer om echt als vrijwilliger pur sang met jeugdige spelers bezig te zijn. De mensen die iets willen doen zonder vergoeding, of hooguit voor een kilometervergoeding, worden steeds zeldzamer. Het zijn steeds meer ‘halfbetaalde krachten’ waarvoor een legale oplossing wordt gezocht, en die men wil stimuleren omdat ze het tekort aan echte vrijwilligers opvangen. Ik doe daarover geen morele uitspraken; het is een beweging in de samenleving die evengoed geldt voor dirigenten van koren, harmonies of fanfares, als voor regisseurs in het amateurtoneel of trainers van sportclubs.

Het aantal gediplomeerde trainers ligt blijkbaar ook zeer laag. 53 percent van de trainers kan geen diploma voorleggen. Bij jeugdtrainers is het zelfs 55 percent. Dat is verbazingwekkend, gelet op het feit dat de Vlaamse trainersschool al vele jaren intens met trainersopleidingen bezig is.
Qua sportinfrastructuur zit 34 percent van de sportclubs met de handen in het haar. 80 percent van de ploegen vinden dat zelfs een hinderpaal voor hun groei.

Mijnheer de minister, deze conclusies zijn algemeen geldend voor Vlaanderen, en ik trek ze ook niet in twijfel. Zijn er markante verschillen tussen de steden en de regio’s? Om niet van verdachtmakingen te worden beschuldigd, voeg ik er graag aan toe dat in mijn stad een zeer voorbeeldig sportbeleid wordt gevoerd, dat qua faciliteiten bijzonder gunstig is voor de lokale clubs. Er is heel veel sportinfrastructuur. Daarom juist vraag ik me af of er duidelijke regionale verschillen zijn in Vlaanderen.

Meneer de minister, graag had ik u graag volgende vragen gesteld:
– Wie moet er investeren in die infrastructuur? Zijn het de lokale besturen, de provincies of de Vlaamse Gemeenschap?
– In welke mate zijn de lokale besturen verantwoordelijk voor de tekorten?
– Is het een algemeen probleem voor de sport, of zijn er ook verschillen tussen de sporttakken?
– Is de problematiek voor het voetbal bijvoorbeeld helemaal anders dan voor indoor sport?

Wat met het fiscaal statuut van vrijwilligers? Dat is een federale bevoegdheid, maar mijn vraag is of u van plan bent ervoor te pleiten bij federaal minister Reynders, eventueel samen met de Franse Gemeenschap. De problematiek zal daar immers niet anders zijn.

– Hoe denkt u dat de Vlaamse overheid de trainersopleiding kan verbeteren en bevorderen? We beschikken over een zeer gedegen Vlaamse trainersschool. Kan of moet de werking daarvan niet worden uitgebreid?

Ik citeer graag nog het Bloso: ‘Als de tekorten niet snel worden bijgewerkt, bestaat de kans dat sport duurder en dus minder democratisch wordt.’ Waarop baseert het Bloso zich? Is er een oorzakelijk verband tussen dit en de afname van het vrijwilligerswerk, het tekort aan gediplomeerde trainers en het tekort aan infrastructuur?

Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, collega’s, in het kader van de Bloso sensibilisatiecampagne omtrent sporten in clubverband voor 2003, 2004 en 2005 werd door Bloso een onderzoek uitgevoerd bij de Vlaamse sportclubs. In een eerste fase en ter voorbereiding van de staten-generaal van de sportclubs in september 2003, werden in 2003 alle Vlaamse sportclubs bevraagd. 2.480 sportclubs reageerden op die enquête. Het getal 20.000 moet ik dus een beetje relativeren.
Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek nog te verhogen, werd deze bevraging in 2004 herhaald bij de niet-respondenten. Dit resulteerde in bijkomende informatie van 1.725 sportclubs. Uiteindelijk heeft dat onderzoek dus betrekking op 4.205 clubs hetzij 22 percent van de 23.861 Vlaamse sportclubs.

Zoals terecht gesteld door het geacht lid, hebben de Vlaamse sportclubs te kampen met voornamelijk 3 belangrijke problemen. Er wordt een terugloop van het aantal vrijwilligers vastgesteld; er is een tekort aan sportinfrastructuur en er is nood aan een groter aantal gediplomeerde trainers. Mijnheer Caron, u zei ook dat ‘als het van het Bloso afhangt, een aantal clubs zullen samensmelten’. Dat was echter een aanbeveling van de staten-generaal van de sportclubs.
In deze fase van het genoemde globale onderzoek in Vlaanderen, werd geen geografische indeling gemaakt, maar wel een indeling op basis van het aantal beoefende sporttakken – uni- of omnisportclubs -, de missie – competitief of recreatief – en de grootte van de sportclubs. Verder onderzoek is mogelijk, ook regionaal, maar er worden niet onmiddellijk grote regionale verschillen verwacht.
In een tweede beperkte bevraging die door het Bloso in 2003 werd uitgevoerd bij de 308 Vlaamse gemeenten, werden wel provinciale vergelijkingen gemaakt. Daarin werden wel regionale verschillen vastgesteld. Zo is het gemiddeld subsidiebedrag per gesubsidieerde sportclub in de provincie Antwerpen 946,47 euro, en in de provincie Vlaams- Brabant 519,41 euro. Dat wijst echter op verschillen in het gemeentelijk subsidiebeleid, en als ik me niet vergis trouwens ook in het provinciaal subsidiebeleid.

Wat betreft het tekort aan sportinfrastructuur, blijkt uit een bevraging van de schepenen van sport in 2003 inderdaad een tekort aan overdekte sportinfrastructuur, dus sporthallen, van 39,3 percent. Deze gegevens werden bevestigd in de bevraging van de Vlaamse sportclubs, waarin ook 34 percent van de sportclubs verklaarde een tekort aan infrastructuur te hebben en 23 percent dit bleek te zien als een belemmering voor een uitbreiding van het aantal leden. Omdat het gaat om een tekort aan overdekte infrastructuur, zijn het dus vooral de zaalsporten die het tekort ervaren.
In 1990 werd het Gemeentelijk Investeringsfonds opgericht, inmiddels vervangen door het Gemeentefonds. Hierbij werd door de Vlaamse overheid aan de lokale overheid de keuze gelaten om haar beleidsprioriteiten te bepalen. Vastgesteld wordt dat sinds de invoering van het investeringsfonds de bouw van nieuwe sporthallen is teruggelopen. Bovendien werd in het kader van het kerntakendebat beslist dat de gemeentelijke overheid zou instaan voor het lenigen van lokale noden aan sportinfrastructuur en dat de Vlaamse overheid verantwoordelijk is voor de invulling van de noden aan infrastructuur van Vlaams of internationaal belang en van innovatieve projecten. Er is dus een strikt onderscheid gemaakt.

Zoals terecht gesteld, is een fiscaal voordelig statuut voor vrij
willigers een federale bevoegdheid. Dit is de verklaring voor het feit dat de Vlaamse overheid tot nu toe voor de sportvrijwilligers geen succesvol initiatief heeft kunnen nemen. Zoals ik in mijn beleidsnota Sport 2004-2009 heb gesteld, is een van de kritieke succesfactoren de ‘herwaardering en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sport’. Daarom zullen in deze regeerperiode onderhandelingen aangeknoopt worden met de federale overheid over een eigen statuut voor de vrijwilliger, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de sportvrijwilliger op het vlak van aansprakelijkheid, verzekering en een billijk fiscaal en sociaal statuut.
De Vlaamse overheid dient inderdaad de opleiding van trainers in sportclubs te bevorderen. Zo blijkt uit de enquête bij de sportclubs dat, bij die sportclubs die over tenminste een trainer beschikken, 53 percent van de trainers niet-gediplomeerd zijn. Dat betekent dat heel wat Vlaamse sportclubs zonder gediplomeerde lesgevers werken.

De Vlaamse Trainersschool heeft de voorbije jaren, zowel wat het aantal als wat de inhoud van de opleidingscursussen betreft, belangrijke inspanningen gedaan. Zo blijkt dat van de 47 percent trainers die wel over een diploma beschikken, niet minder dan 31 percent dat via de VTS cursussen hebben bereikt. Het volgen van deze cursussen vergt echter zowel van de sportclubs als van de trainers een inzet van tijd en geld.
Op de staten-generaal van de sportclubs in september 2003 werd een aantal voorstellen geformuleerd om de sportclubs te stimuleren hun trainers naar opleidingscursussen te sturen. Het ging onder andere om financiële ondersteuning voor sportclubs. Uiteraard verwachten de gediplomeerde trainers na hun geleverde inspanningen ook financieel beloond te worden. Gezien de beperkte financiële middelen van de meeste Vlaamse sportclubs is dat niet vanzelfsprekend.
De daling van het aantal vrijwilligers in de sportclubs en de beoogde stijging van het aantal gekwalificeerde trainers zullen de kosten van de Vlaamse sportclubs ontegensprekelijk verhogen. Aangezien niet minder dan 43 percent van de inkomsten van de sportclubs afkomstig is van de inning van lidgelden, het gemiddeld lidgeld tussen 60 euro en 84 euro schommelt en de sportclubs gemiddeld 125 leden hebben, beschikken de Vlaamse sportclubs duidelijk over onvoldoende financiële draagkracht.

Het steunen van de Vlaamse sportclubs dient dan ook een van de beleidsprioriteiten te worden. Het Overlegplatform Sport voor Allen heeft een visienota over het te voeren Sport-voor-Allen beleid opgesteld op 8 juli 2004. Het overlegplatform start in februari 2005 met de tweede fase van haar opdracht, met name het opstellen, op basis van de visienota, van een actieplan Sport voor Allen.
In mijn beleidsnota heb ik duidelijk gesteld dat dit een even grote prioriteit is als de topsport. Onlangs heb ik al aangekondigd dit een jaar eerder te willen uitvoeren.
Nochtans deel ik zoiets gewoonlijk eerst aan het parlement mee.

In de visienota wordt de ondersteuning van de Vlaamse sportclubs als een prioritaire beleidsoptie voorgesteld. Ik verwacht dan ook dat in het actieplan concrete voorstellen zullen worden opgenomen om de Vlaamse sportclubs daadwerkelijk te ondersteunen. Mijnheer Caron, in tegenstelling tot wat u beweert, heeft Bloso op geen enkel ogenblik verklaard dat als de tekorten niet snel worden bijgewerkt, de kans bestaat dat sporten duurder en dus minder democratisch wordt. Dit was een conclusie van de journalist na zijn interview met de voorzitter van een Hasseltse sportclub.
Tot slot meen ik dat er ook een debat moet komen met de federaties om na te gaan welke rol zij kunnen spelen bij de ondersteuning van de sportclubs. De federaties en de clubs zullen, naast de gemeenten en de scholen, een belangrijke plaats innemen in het nieuwe decreet op het sport-voor-allenbeleid.

De heer Bart Caron: De problematiek die Bloso naar voren schuift, is op zich niet nieuw. Toen ik 10 jaar geleden bij de VVSG werkte, werden we geconfronteerd met precies hetzelfde verhaal. Mijnheer de minister, ik denk dan ook dat u voor een grote uitdaging staat.
Het nieuwe decreet op de federaties heeft blijkbaar niet het effect dat we hadden verwacht of dat het decreet had geschapen.
Ik wil van dit parlement geen streekgebonden of provinciaal forum maken maar het interesseert me wel te weten of de problematiek in Brussel anders is en of de problematiek tussen landelijke gemeenten en centrumgemeenten verschillend is. In het kader van het stedelijk beleid kan sport een belangrijke motor zijn voor de algemene maatschappelijke ontwikkeling. Als Bloso de moeite doet om op basis van bestaande gegevens een aantal regionale analyses te maken, dan kan dit een waardevolle aanvulling betekenen voor het sportbeleid.

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Trainers, vrijwilligers en infrastructuur in de Vlaamse sportclubs

Subsidiesverdeling bij opleiding van assistentiehonden

Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de subsidieverdeling bij opleiding van assistentiehonden.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collegas, we kennen allemaal de assistentiehonden voor blinden en personen met een visuele handicap. Iets minder bekend is de problematiek inzake de assistentiehonden voor personen met een motorische handicap. Ze kunnen de levenskwaliteit van personen met een handicap in belangrijke mate verhogen. Er is een vzw die de opleiding van die honden op zich neemt. Jaarlijks worden een veertiental van dergelijke honden opgeleid. De opleidingskosten bedragen 11.000 euro. De jaarlijkse kostprijs loopt op tot om en bij de 154.000 euro.

De organisatie heeft het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. De personen met een motorische handicap die een dergelijke assistentiehond toegewezen krijgen, hebben daar bijzonder veel baat bij. Daarnaast is er het probleem in verband met de toegang tot vooral winkels. Er zijn nogal wat zaken die moeilijk doen over toegang voor personen met een motorische handicap die worden begeleid door een assistentiehond. Ze baseren zich daarbij op de wet op de voedingshygine. Nochtans bestaat er in ons land ook de antidiscriminatiewet, waarin het recht op toegang wordt gegarandeerd.

Daarom ,mevrouw de minister, wik ik u volgende vragen stellen:
– Bent u op de hoogte van de ongelijke behandeling van assistentiehonden voor personen met een visuele handicap enerzijds en voor personen met een motorische handicap anderzijds?
– Bent u van plan initiatieven te nemen om ook de opleiding van assistentiehonden voor mensen met een motorische handicap te subsidiren?
– Bent u bereid om overleg op te starten met uw federale collega om de toepassingen van de verschillende wetten, de wet op de voedingshygine en de antidiscriminatiewet, beter op elkaar af te stemmen, zodat die personen ook met hun assistentiehond toegang krijgen tot de handelszaken?

Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het is niet de Vlaamse Gemeenschap die rechtstreeks subsidieert. Het is steeds het individu dat het recht opent en mogelijk een terugbetaling ontvangt. Of er wordt terugbetaald, hangt af van het feit of iemand op de lijst staat om te worden vergoed voor hulpmiddelen voor personen met een handicap. De blindengeleidehonden staan op die lijst. Assistentiehonden staan er niet op.

Op dit moment wordt er door het Kennis- en Ondersteuningscentrum, het centrum dat bij het Vlaams Fonds onderzoek doet naar hulpmiddelen en aanpassingen, een onderzoek gevoerd naar blindengeleide- en assistentiehonden. Hierbij werden verschillende opleidingscentra uitgenodigd om over dit onderwerp mee te denken. De vzw Hachiko is trouwens een van de gesprekspartners.
Het centrum onderzoekt waarvoor deze honden een oplossing kunnen bieden, wat hun taak kan zijn en of zij een meerkost inhouden. Daarbij wordt rekening gehouden in hoeverre het terugbetalen van een assistentiehond andere hulpmiddelen zou kunnen vervangen. Het is immers niet de bedoeling dat verschillende hulpmiddelen die eenzelfde functioneel probleem oplossen allemaal terugbetaald worden. Er moet worden nagegaan wat de beste oplossing is. Dit onderzoek zal normaal afgerond zijn tegen de zomer. Op dat moment kan deze studie ter advies worden voorgelegd aan de raad van bestuur van het Vlaams Fonds.

De toegankelijkheidsproblematiek is op 10 mei van vorig jaar op de agenda van de interministerile conferentie geplaatst. Het lijkt me zinvol en belangrijk dat dit onderwerp verder op die conferentie wordt besproken.

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Subsidiesverdeling bij opleiding van assistentiehonden

West-Vlaams zorgplan

Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het West-Vlaamse zorgenplan voor personen met een handicap.

De heer Bart Caron: Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik was wat verbaasd over een aantal merkwaardige uitspraken over de opvang van personen die de bevoegde gedeputeerde, de heer De fauw, deed toen op 17 januari het West- Vlaamse zorgenplan werd voorgesteld. Hij zei namelijk dat zeker 50 personen die vandaag in tehuizen wonen, zouden kunnen overstappen naar beschermd wonen. Wanneer dat zou worden gextrapoleerd naar heel Vlaanderen, zou heel wat ruimte opnieuw beschikbaar komen. Ik heb het stuk helemaal doorgenomen. Ik wil me onthouden van commentaar terzake. Ik kan niet voldoende beoordelen in welke mate het gaat over een echt zorgplan dan wel over een opsomming van behoeftes die bestaan in onze provincie. Wel heb ik de indruk dat het veeleer het laatste is.

Alleszins typeert dit heel duidelijk de verschuiving in de relatie tussen de provinciale overheid en de Vlaamse overheid. Zoals in het voorwoord van het zorgplan zelf staat, verwacht de Vlaamse overheid dat het regionaal overleg niet alleen meer adviezen geeft, maar ook gentegreerde en gecordineerde zorgplannen opmaakt voor de hele provincie, ook in functie van investeringsdossiers. Aan het regionaal overleg wordt ook gevraagd een aantal prioriteiten naar voren te schuiven. Er werd een werkgroep opgericht. Ik heb gezien dat er terzake heel veel vergaderingen plaatsvonden. Ik heb de diensten terzake trouwens gecontacteerd.

Een andere merkwaardige uitspraak van gedeputeerde De fauw was de volgende: We hebben bij de opmaak dan ook keuzes moeten maken. Het was vooral moeilijk begrijpbaar voor initiatieven die eerder al toezeggingen hadden gekregen op Vlaams niveau. Deze werden provinciaal echter niet geselecteerd. Dit leidt tot de vraag wat nu precies de relatie is tussen dit West-Vlaamse zorgplan, het Vlaams Fonds en uzelf, mevrouw de minister. Waar liggen de bevoegdheden en de rollen terzake? Kon de gedeputeerde die uitspraak wel doen?
De gedeputeerde verklaarde verder dat, in afwachting van bijkomende erkenningen, de West Vlaamse zorgsector ondertussen probeert elke persoon met een handicap te ondersteunen. Daarop deed hij zijn uitspraak over die 50 personen die de overstap naar beschermd wonen zouden kunnen maken. Een verblijf in een tehuis is echter dubbel zo duur als de begeleiding van het beschermd wonen. Zo kunnen met hetzelfde budget meer mensen worden geholpen, aldus de gedeputeerde.

Mevrouw de minister, wat is uw reactie op die merkwaardige uitspraken? De voorstellen van het zorgplan wijken blijkbaar soms af van de toezeggingen door het Vlaams Fonds. Sommige van die toezeggingen werden dan ook niet overgenomen in het provinciale zorgplan. Dat is moeilijk te begrijpen voor initiatieven die eerder al toezeggingen hebben gekregen.

Daarom, mevrouw de minister, had ik u graag de volgende vragen gesteld: 
– Wat zijn de gevolgen voor de betrokken voorzieningen?
– Hoe staat u tegenover de uitspraak van de gedeputeerde dat de provincie het best in staat is om zelf keuzes te maken over het passende zorgaanbod binnen de provincie? Ik veronderstel dat deze uitspraak te maken heeft met de ambitie van deze specifieke provincie en misschien van andere provincies om een sterkere beleidsbepalende rol te spelen.
– Werden de provinciale zorgplannen ook gecordineerd, zodat er een document voor heel Vlaanderen tot stand komt?

Minister Inge Vervotte: Mevrouw de voorzitter, dames en heren, dit is inderdaad een moeilijke oefening. U weet dat we hier zeer lang aan hebben gewerkt. Er is heel veel overleg gepleegd. Voor ons is er slechts n uitgangspunt, dat ook expliciet is opgenomen in de beleidsnota, weliswaar niet in het hoofdstuk over personen met een handicap, maar in de algemene inleiding. Dat uitgangspunt is dat zorgvragen het juiste antwoord moeten krijgen. We zoeken dus voortdurend naar een verfijning. Vandaag stellen we immers vast dat personen met een handicap soms in een verkeerde of niet aangepaste zorgopvang terechtkomen. Dat is onze grootste bekommernis. Daarom zal die zorgregie zeer belangrijk zijn, net als de zorggradatie, waaraan we nog werken.
We brengen nu in kaart welke personen kunnen overstappen van de tehuizen naar het beschermd wonen. Die overstapmogelijkheid is er immers. Dat blijkt uit het verleden. Bij het PAB was dat minder het geval, als we de cijfers uit het verleden mogen geloven. Momenteel zijn 439 plaatsen van beschermd wonen erkend. Hiernaar zijn dus een aantal personen doorgestroomd vanuit de residentile voorzieningen.

In 2004 werd de nadruk vooral gelegd op het toekennen van vergunningen voor voorzieningen die initiatieven willen nemen op het vlak van investeringen. Het was de bedoeling op langere termijn nieuwe projecten mogelijk te maken. Het Vlaams Fonds hield zo rekening met zijn eerdere verbintenissen.
Het nieuwe ontwerpbesluit inzake zorgregie bepaalt dat zowel de regionale overlegnetwerken inzake gehandicaptenzorg als de provinciebesturen een advies kunnen geven over de planning van het aanbod. Dit garandeert de betrokkenheid van de provincies, maar ook van die regionale overlegnetwerken bij het opstellen van het uiteindelijke zorgplan door het Vlaams Fonds. Voor de oprichting en de werking van het regionaal overlegnetwerk inzake gehandicaptenzorg en het registratie- en cordinatiepunt geeft het Vlaams Fonds subsidies aan de provinciebesturen ten bedrage van 93.905 euro per jaar per provincie.

Momenteel werken we aan een bijgestuurde meerjarenplanning, waarbij we een beter zicht krijgen op de vragen en zodat de provinciale zorgplannen beter onder de loep kunnen worden genomen.
We hebben overleg gepleegd, met de Vereniging van de Vlaamse Provincies. Deze organisatie heeft ons een nota met opmerkingen overhandigd. We hebben daar een constructief gesprek over gevoerd. Het ontwerp ligt nu bij de raad van bestuur van het Vlaams Fonds. Tijdens de eerstvolgende vergadering zal deze raad van bestuur een advies formuleren over dit besluit.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het interessant dat die oefening van het intensifiren van het beschermd wonen in dit kader kan worden voortgezet. Dat zou een belangrijke bijdrage kunnen zijn in de discussie over de wachtlijsten. Maar over die wachtlijsten wil ik niet verzeilen in een terminologische discussie.
Het lijkt me inderdaad belangrijk dat er op decentraal niveau advisering kan worden ontwikkeld, zodat de kwaliteit kan toenemen. Toch moet er tegelijk een evenwicht blijven met de centrale zorgsturing. Het gaat hier immers niet alleen over behoeftes, maar ook over evoluties in de samenleving en het behouden van een overzicht.
Ik ben alleszins tevreden met deze evolutie.

Minister Inge Vervotte: Ik ben het daar volledig mee eens. We moeten inderdaad een evenwicht zoeken en alle partners mee betrekken in deze moeilijke denkoefening. Responsabilisering is hier inderdaad belangrijk. Het komt erop aan dat de sector aan die mensen die de meeste zorg nodig hebben, die zorg ook kunnen geven. Dat veronderstelt goede afspraken, zorgbemiddeling en het maken van protocolafspraken.
We vinden dat we dan ook recht hebben op goede informatie. Daarom hebben we precies die centrale zorgvragen nodig. Zo weten we specifieker welke mensen welke behoeften hebben en waaraan men het meest nood heeft. Vervolgens kunnen we daarover het debat aangaan met alle partners op het terrein en die initiatieven meer ruimte geven. Op het terrein kunnen we dan mee de bemiddeling aangaan met de verantwoordelijken.

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor West-Vlaams zorgplan

Hererkenning van de voorzieningen voor instellingen van Bijzondere Jeugdzorg

Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de hererkenning van de voorzieningen voor instellingen van Bijzondere Jeugdzorg.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collegas, alle instellingen in de bijzondere jeugdzorg dienden tegen oktober 2003 een aanvraag tot hererkenning van hun voorzieningen te doen bij het verantwoordelijke bestuur. De administratie kon dit echter niet snel genoeg afhandelen, zodat een voorlopige erkenning voor een jaar werd gegeven. De datum werd verschoven naar 31 december 2004, zodat de administratie de tijd kreeg om de dossiers in orde te brengen.
De instellingen werden onderworpen aan een inspectie en een kwaliteitscontrole op basis van het kwaliteitsdecreet en de erkenningsnormen uit het besluit van 1994. De plaatsende instanties, de sociale diensten van de jeugdrechtbanken en de comits bijzondere jeugdzorg werden om advies gevraagd. Blijkbaar zijn de organisaties tevreden over de inspectie door de administratie, ook omdat ze tegensprekelijk zijn en als objectief en correct worden beschouwd. Dezelfde openbaarheid bestaat echter niet bij de adviezen van de plaatsende instanties.

Intussen is het half februari, en ik hoop eigenlijk dat mijn vraag intussen achterhaald is. Nog geen enkele voorziening heeft een erkenning gekregen. Dat verhaal is ons bekend uit andere sectoren, want zulke dingen kunnen nu eenmaal aanslepen. Nu echter is de normale periode van erkenning al een jaar en anderhalve maand voorbij. De instellingen beginnen zich behoorlijk ongerust te maken over de juridisch-technische kant van de zaak. De erkenning is verstreken. Ik vraag me terzijde ook af of de Inspectie van Financin om die reden straks geen probleem zal maken van de uitbetaling van de subsidies.
29 of 30 instellingen hebben bericht gekregen dat er problemen zijn met hun hererkenning. De andere instellingen hebben niets ontvangen. Er doen geruchten de ronde dat sommige instellingen een kortere hererkenning zullen krijgen, omdat ze met een aantal voorwaarden niet in orde zijn. Dat alles zorgt voor onrust. Ik wil niet te diep ingaan op de procedurele regels, maar in een sector waar de druk groot is en de zorgen manifest zijn we kunnen daar elke dag over lezen in de kranten is het jammer dat dit gebeurt.

Daarom mevrouw de minister, had ik ugraag volgende vragen gesteld:
– Is er een verklaring waarom de diensten er niet in geslaagd zijn tegen 31 december de hererkenning in orde te brengen?
– Wanneer mogen de instellingen de hererkenning verwachten? Lijkt het niet logisch dat, als de administratie er niet in slaagt de erkenningen op tijd voor mekaar te krijgen, er een automatische verlenging van de erkenningen is?
– Waarom zijn de adviezen van de plaatsende instanties, in tegenstelling tot de inspectieverslagen, niet openbaar of niet toegankelijk voor de betrokken voorzieningen?
– Kunnen de adviezen van de plaatsende instanties alsnog aan de betrokken instellingen worden bezorgd of ter inzage worden gegeven?

Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, op 22 december 2004 heb ik het ministerieel besluit tot erkenning en wijziging van erkenning van de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand ondertekend. Op basis van de verslagen van de afdeling Inspectie en Toezicht en de verslagen van de verwijzende instanties, heb ik beslist om alle voorzieningen verder te erkennen.
Belangrijk is dat niet alle voorzieningen een erkenning kregen voor de maximaal toegestane periode van vijf jaar. Daarom vond ik het opportuun om de initiatiefnemers individueel op de hoogte te brengen van de modaliteiten van hun vernieuwde erkenning. Daarom dienden er 249 gendividualiseerde brieven te worden opgemaakt en ondertekend. Ik heb de brieven vorige week ondertekend en verzonden.

Ondertussen heeft mijn administratie aan de werkgeverskoepels van de bijzondere jeugdbijstand meegedeeld dat ze voor verdere informatie uiteraard bij haar terechtkunnen. Een aantal voorzieningen heeft dat reeds gedaan.
De hele procedure van erkenning dateert van de vorige legislatuur. Om het hele proces van verslaggeving, evaluatie en beslissing tot hererkenning optimaal en met spoed te laten verlopen, heb ik ervoor geopteerd om voorlopig geen extra stappen toe te voegen. We hebben hierover gepraat met de werkgeversorganisaties en zijn aan het bekijken of er geen verfijning nodig is, zowel op het vlak van de inhoudelijke procedure als van de duur.

Ik ben niet van oordeel dat de voorzieningen automatisch een erkenning van vijf jaar moeten krijgen omdat ze voor 31 december geen bericht hebben ontvangen. Dat de procedure zoveel tijd in beslag heeft genomen, is een bewijs dat mijn administratie zorgvuldig en zorgzaam is omgegaan met de hererkenningsronde. Dit is essentieel om het aanbod beter op de vraag te laten aansluiten. Door mijn besluit van 22 december zijn alle voorzieningen vandaag juridisch-technisch erkend, en mijn administratie heeft aan alle voorzieningen de mogelijkheid geboden om zich over de modaliteiten van hun erkenning te informeren.
Aan de verwijzende instanties werd conform de regelgeving gevraagd een verslag over de werking van de voorzieningen te formuleren. Meer bepaald werd gevraagd naar ervaringen inzake een aantal themas zoals de opnamebereidheid, de communicatie en de doelgroep. Voor elke verlenging van een erkenning of voor elke nieuwe erkenning wordt een dergelijk verslag opgevraagd. In het verleden werden deze verslagen nooit aan de initiatiefnemers bezorgd. We weten dat daarover veel wrevel was. Er waren veel vragen en er was veel onduidelijkheid. Wel konden ze in het licht van de openbaarheid van bestuur, worden opgevraagd. Nu zullen de initiatiefnemers bij de brief ook een kopie van mijn besluit van 22 december en een kopie van het verslag van de verwijzende instanties ontvangen.

De vragen die werden gesteld in het licht van de openbaarheid van bestuur en de tegenspreekbaarheid van de verslagen van de verwijzers zijn terecht. In overleg met de koepels werden ze opgenomen. Binnenkort zal een werkgroep met leden van de administratie en het kabinet bijeenkomen om te praten over de onduidelijke elementen waarover een betere communicatie en meer transparantie mogelijk zijn. Ze kunnen worden opgenomen in een eventuele verfijning van de procedure.

De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, dat is uitstekend. U mag het me niet kwalijk nemen dat ik de vraag stelde, want ik kon niet weten dat de erkenning ondertussen werd betekend. Ook mijn andere vragen werden beantwoord.

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Hererkenning van de voorzieningen voor instellingen van Bijzondere Jeugdzorg

Veilig Traject Terminal Antwerpen

Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de ‘Veilig Traject Terminal’ in Antwerpen.

De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega’s, in dit soort materies is ‘rien que la nuance’ van belang.
Ik zal het vooral hebben over de reactie van de Raad van Ouders van de Jeugdhulp. Die schreef een artikel onder de niet mis te verstane titel: ‘De stigmatisering krijgt nu ook een digitale vorm. Ouders worden niet betrokken in overleg.’ De raad klaagt aan dat de identiteit van jongeren nu ook al wordt gecodeerd. In het artikel staat: ‘Maar uiteraard zal in het "ons kent ons"-wereldje van jeugdhulpverlening en jeugdbescherming het direct geweten zijn over welke jongere het gaat. Zo krijgt de stigmatisering van de jongere nu ook een digitale vorm.’ Iets verder staat: ‘De rechten van de jongere

Ingediend onder in de commissies Reacties uitgeschakeld voor Veilig Traject Terminal Antwerpen

boek

Klik hier om het boek te downloaden


'Vanop de Frontlijn, Reflecties op het Vlaamse Cultuurbeleid' - Bart Caron en Guy Redig, Uitgeverij Vrijdag, april 2019




Bart Caron met contrabas (foto: Viviane Decock)

 

Nieuws

Vlaams parlementslid Bart Caron (Groen) stopt met actieve politiek

We moeten af van ‘middeleeuwse’ overdracht van jachtrechten

Alternatieven voor dierproeven

Het ‘kleine’ parlementaire werk. Recente voorbeelden: Geluidshinder kusttram – Hakhoutbeheer – Restauratiepremies Onroerend Erfgoed – Beschermde landschappen

Ketnet wil zender voor allerkleinsten, “Legitieme vraag en begrijpelijke ambitie”

Gereglementeerde boekenprijs unaniem goedgekeurd door Vlaams parlement

Wat liep er fout met de bescherming Villa Slabbinck? (Brugge)

Groen verwelkomt Bellegemse windmolens, maar vraagt ‘windplan’ voor regio Kortrijk

Groen wil geen sloop hoekhuis Kasteelkaai-Belfaststraat.
Hoog tijd voor een Kortrijkse visie op erfgoed!

Woede van boeren terecht, maar alleen ander landbouwmodel geeft boeren een zekere toekomst.

Provinciebestuur W-Vl verliest vele (culturele) instellingen

Bart Caron : “Overdracht cultuurbevoegdheden provincies is een wangedrocht !”

Leve Mest-Vlaanderen

Nog geen bescherming poldergraslanden

Nog redders aan de kust?

Brugge weert plooifiets uit overheidsgebouwen

De Leie of het Kanaal naar Roeselare: Groen wil meer binnenvaart

Kortrijk Airport, milieuvergunning aangepast?

Wanneer faire prijzen voor landbouwproducten?

Kortrijk heeft de bus gemist

Burgerkabinet ontslaat Gatz niet van plicht om al bestaande inspraak te versterken

Steeds meer monumenten wachten op broodnodig onderhoud. Ondertussen verkrotten ze

Freya Piryns voorgedragen als vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de VRT

Regering krimpt beloofde natuurgebieden langs de Leie sterk in

Bruggen in Kortrijk, werkende verlichting op de fietspaden is een brug te ver…

LAR-zuid, woordbreuk van de stadscoalitie

Informatie, diverse sporten en cultuur moeten prioriteit VRT blijven

‘Gemeenteraad is wachtzaal voor wie schepenambt wil’

Persmededeling: Groen maakt werk van versterking West-Vlaamse open ruimte.

Persbericht: 5 Groene werven voor een impuls in West-Vlaanderen.