Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron
Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron
Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron
1) Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de tabaksverkoop aan min-16-jarigen en de ratificatie van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie.
2) Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het tabaksfonds. De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega’s, tot u spreekt een ex-kettingroker. 4 februari 2002 was voor mij een glorierijke dag. Op die dag ben ik definitief gestopt met roken. Het geeft wel aan dat ik een band heb met het thema.Mev
rouw de minister, u bent me eens te meer te snel af geweest. De regering heeft vorige vrijdag een ontwerp van decreet met betrekking tot het ratificeren van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake de bestrijding van het tabaksgebruik goedgekeurd. Ik zal niet alles herhalen. Ik zal me beperken tot de kern van de zaak. De regering heeft ook haar akkoord uitgesproken over de andere delen van de overeenkomst. Ik wens het hier alleen te hebben over het feit of het zinvol is het roken te verbieden.Ik sluit me grotendeels aan bij het advies van de Vlaamse Jeugdraad. Er zijn nog andere adviezen, zoals die van de Gezondheidsraad. De Vlaamse Jeugdraad stelt dat het er voor hen in eerste instantie op aankomt om aan de preventie te werken. Zo stelt ze: ‘We geloven in de kracht en competentie van kinderen en jongeren. Precies vanuit dat geloof in de jongelui, plaatsen we vraagtekens bij de huidige ‘boom’ aan verbodsbepalingen. We vinden het belangrijk dat kinderen en jongeren betrokken en bevraagd worden bij beleidsacties en –beslissingen, dat ze aangesproken worden op hun stuk verantwoordelijkheid, zonder andere verantwoordelijkheden te negeren. Als Vlaamse Jeugdraad zijn we het niet eens met het verbod op tabaksverkoop aan min-16-jarigen.’ Uit een steekproef is trouwens ook gebleken dat het verbod op zich zeer moeilijk te controleren is en dat het ook niet werkt.
In het advies staat verder: ‘Omdat we geloven dat preventie en informatie op maat veel effectiever kunnen zijn, en recht doen aan het feit dat iedereen zelf moet kunnen beslissen. Omdat opvoeding thuis dient te gebeuren en niet van bovenaf kan en mag opgelegd worden door de overheid. Omdat het opleggen van verbodsbepalingen betuttelend is en – zeker dit concrete verbod – bovenal onterecht slechts 1 groep viseert en zelfs bombardeert tot criminelen. Omdat iedereen het recht heeft op welzijn, maar dus ook – en vooral – het recht om in alle vrijheid eigen keuzes te maken. Ook jongeren. Omdat zij competente burgers zijn, die heel wat in hun mars hebben. Je moet daar wel in durven geloven.’
Mevrouw de minister, graag had ik u volgende vragen gesteld:
– Wat is uw mening over het advies van de Vlaamse Jeugdraad?
– Werd er overleg gepleegd met andere jongerenorganisaties over deze materie? Zo ja, op welke wijze?
Ik heb begrepen dat de Vlaamse Regering over deze zaak geen uitspraak doet omdat het om een federale materie gaat. Ze heeft wel de intentie om de samenwerkingsovereenkomst goed te keuren.
– Denkt u eraan preventieprogramma’s of -campagnes op te starten om jongeren aan te zetten tot stoppen met roken of het starten met roken te ontmoedigen? Zo ja, zal dit gebeuren in overleg met jongerenorganisaties?
Het tweede deel van de vraag gaat over het tabaksfonds, dat door minister Demotte werd opgericht. Het fonds zou door de gemeenschappen, de gewesten en de federale overheid worden bestuurd. In het verleden bestond er ook al een tabaksfonds. Het werd gespijsd met middelen van de tabaksindustrie. Ik denk dat ze met de winst de Formule 1-wedstrijd in Francorchamps kunnen sponsoren. Er is nu een onafhankelijk fonds. De tabaksindustrie is er niet meer bij betrokken.
Bij dit soort thema’s is minister Demotte heel fel. Dat geldt ook als het om alcohol gaat. Dat siert hem. Toch denk ik dat hij op de rand van zijn bevoegdheden balanceert. De wetgever stelt dat er een coördinatiecomit
Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron
Daarom m
evrouw de minister, had ik u graag volgende vragen gesteld:Ingediend op februari 22nd, 2005 door bartcaron
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het belang van het kind bij echtscheidingen.
De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, op 16 februari verscheen in De Standaard een vrije tribune die was ondertekend door mensen die enige autoriteit bezitten inzake opvoeding, zoals verantwoordelijken van de Gezinsbond, van het Kinderrechtencommissariaat, universiteiten, CAW’s en bezoekersruimten. Ze deden een oproep tot een betere begeleiding van de onderbroken of de conflictueuze ouder-kindcontacten, zoals dat in het vakjargon heet.
Opnieuw duikt het communautaire probleem op. Een aantal bezoekruimten passen in het justitieel beleid. De middelen daarvoor gaan naar de CAW’s, die echter onder de bevoegdheid van Vlaanderen vallen.
Mevrouw de minister,
– Bent u bereid om in overleg met de federale bevoegde minister ervoor te zorgen dat scheidende ouders met kinderen de mogelijkheid hebben om kennis te maken met conflictbeheersende bemiddeling?
– Wilt u werk maken van de verdere uitbouw van de bezoekruimtes waar ouders en kinderen professioneel worden begeleid en stapsgewijs kunnen werken aan betere onderlinge verhoudingen? Wellicht moet dat gebeuren in het kader van de werking van de CAW’s.
– Bent u van plan om overleg te plegen met de kinderrechtenorganisaties om tot betere maatregelen te komen ten voordele van kinderen die zijn betrokken in echtscheidingsregelingen?
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de belangen van het kind, dat niet voor de echtscheiding van zijn ouders kiest, staan voor ons centraal. In Vlaanderen is inzake familiale bemiddeling door de CAW’s veel ervaring opgedaan.
Twee weken geleden is in de federale Kamer een wetsontwerp over de bemiddeling goedgekeurd. In het wetsontwerp zijn criteria opgenomen voor de erkenning van bemiddelaars, met inbegrip van de erkenning van de familiale bemiddelaars. We zullen daarover moeten overleggen met federaal minister Onkelinx, want die wet zal gevolgen hebben voor de erkenning van de bemiddelaars in de autonome centra van de CAW’s. De centra krijgen een groot aantal relatieondersteunende hulpvragen bij scheidingen.
Die centra hebben de jongste tijd een enorme deskundigheid opgebouwd, en beschikken over heel wat praktijkervaring in deze problematiek. Ik streef er dan ook naar dat scheidende ouders hun weg kunnen blijven vinden naar deze laagdrempelige dienstverlening. We weten dat ze ook elders terechtkunnen, maar de expertise is laagdrempelig uitgebouwd in de familiale bemiddeling in de Centra voor Algemeen Welzijnswerk.
De neutrale bezoekruimtes die daar eveneens deel van uitmaken, zijn eigenlijk een aanvulling bij de familiale bemiddeling. Als een echtscheiding toch uitmondt in een conflictsituatie, kan de omgang tussen ouders en kinderen gewaarborgd worden in die neutrale bezoekruimtes.
De werking van die neutrale bezoekruimtes wordt nu verfijnd en afgestemd op het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Het is de bedoeling dat in het hulpaanbod van de bezoekruimtes meer rekening wordt gehouden met het belang van het kind. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen die in het kader van een gerechtelijk vonnis tegen hun zin en onder dwang naar de bezoekruimtes worden gebracht. We zullen het ene met het andere in overeenstemming moeten brengen.
Daarnaast hebben we ook gesprekken gehad met het steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Die mensen hebben zich ertoe geëngageerd een uniforme werkwijze uit te werken in de omgang met de verschillende vragen die ze daaromtrent krijgen in hun verschillende CAW’s.
Uiteraard zal ik contact opnemen met alle relevante actoren, opdat het kinderrechtenperspectief voldoende aan bod zou komen en ook in deze thematiek zijn uitvoering zou kunnen vinden.
De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord met perspectief.
Ingediend op februari 17th, 2005 door bartcaron
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de situatie van trainers, vrijwilligers en infrastructuur in de Vlaamse sportclub.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, uit een Bloso-studie bij 20.147 Vlaamse sportclubs blijkt dat de sportclubs steeds moeilijker het hoofd boven water kunnen houden. Als er niet snel een oplossing wordt gevonden, zal sport steeds duurder en dus minder democratisch worden. Bij heel wat clubs is nu al sprake van drop out, ledenverlies en fusies van een aantal sportclubs.
We kunnen ons de vraag stellen in welke mate er op dat vlak een verschil bestaat tussen de profclubs en de amateurclubs, tussen grote en kleinschalige clubs en tussen recreatieve sport en competitie- en topsport.
Volgens Bloso is er een ernstig tekort aan vrijwilligers. Een fiscaal voordeliger statuut zou dat eventueel kunnen verhelpen. Terloops wil ik erop wijzen dat het begrip ‘vrijwilliger’ steeds meer evolueert naar het begrip ‘licht betaalde vrijwilliger’. Het woord ‘semi-agoraal werk’ komt steeds meer in beeld. Er is een groot donkergrijs circuit voor wat de betalingen betreft, maar dat is ook zo in de culturele sector. Enerzijds is er een tekort aan vrijwilligers en anderzijds is er een probleem met licht betaalde medewerkers.
De agora is de marktplaats. Hier is dat een metafoor voor de markt van de economie. Het gaat over werknemers die half legaal werken, en dus met andere woorden een bijkomende job hebben. Dat probleem heeft te maken met vrijwilligerswerk. Bijvoorbeeld voetbalclubs vinden bijna geen jeugdtrainers meer om echt als vrijwilliger pur sang met jeugdige spelers bezig te zijn. De mensen die iets willen doen zonder vergoeding, of hooguit voor een kilometervergoeding, worden steeds zeldzamer. Het zijn steeds meer ‘halfbetaalde krachten’ waarvoor een legale oplossing wordt gezocht, en die men wil stimuleren omdat ze het tekort aan echte vrijwilligers opvangen. Ik doe daarover geen morele uitspraken; het is een beweging in de samenleving die evengoed geldt voor dirigenten van koren, harmonies of fanfares, als voor regisseurs in het amateurtoneel of trainers van sportclubs.
Het aantal gediplomeerde trainers ligt blijkbaar ook zeer laag. 53 percent van de trainers kan geen diploma voorleggen. Bij jeugdtrainers is het zelfs 55 percent. Dat is verbazingwekkend, gelet op het feit dat de Vlaamse trainersschool al vele jaren intens met trainersopleidingen bezig is.
Qua sportinfrastructuur zit 34 percent van de sportclubs met de handen in het haar. 80 percent van de ploegen vinden dat zelfs een hinderpaal voor hun groei.
Mijnheer de minister, deze conclusies zijn algemeen geldend voor Vlaanderen, en ik trek ze ook niet in twijfel. Zijn er markante verschillen tussen de steden en de regio’s? Om niet van verdachtmakingen te worden beschuldigd, voeg ik er graag aan toe dat in mijn stad een zeer voorbeeldig sportbeleid wordt gevoerd, dat qua faciliteiten bijzonder gunstig is voor de lokale clubs. Er is heel veel sportinfrastructuur. Daarom juist vraag ik me af of er duidelijke regionale verschillen zijn in Vlaanderen.
Meneer de minister, graag had ik u graag volgende vragen gesteld:
– Wie moet er investeren in die infrastructuur? Zijn het de lokale besturen, de provincies of de Vlaamse Gemeenschap?
– In welke mate zijn de lokale besturen verantwoordelijk voor de tekorten?
– Is het een algemeen probleem voor de sport, of zijn er ook verschillen tussen de sporttakken?
– Is de problematiek voor het voetbal bijvoorbeeld helemaal anders dan voor indoor sport?
Wat met het fiscaal statuut van vrijwilligers? Dat is een federale bevoegdheid, maar mijn vraag is of u van plan bent ervoor te pleiten bij federaal minister Reynders, eventueel samen met de Franse Gemeenschap. De problematiek zal daar immers niet anders zijn.
– Hoe denkt u dat de Vlaamse overheid de trainersopleiding kan verbeteren en bevorderen? We beschikken over een zeer gedegen Vlaamse trainersschool. Kan of moet de werking daarvan niet worden uitgebreid?
Ik citeer graag nog het Bloso: ‘Als de tekorten niet snel worden bijgewerkt, bestaat de kans dat sport duurder en dus minder democratisch wordt.’ Waarop baseert het Bloso zich? Is er een oorzakelijk verband tussen dit en de afname van het vrijwilligerswerk, het tekort aan gediplomeerde trainers en het tekort aan infrastructuur?
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, collega’s, in het kader van de Bloso sensibilisatiecampagne omtrent sporten in clubverband voor 2003, 2004 en 2005 werd door Bloso een onderzoek uitgevoerd bij de Vlaamse sportclubs. In een eerste fase en ter voorbereiding van de staten-generaal van de sportclubs in september 2003, werden in 2003 alle Vlaamse sportclubs bevraagd. 2.480 sportclubs reageerden op die enquête. Het getal 20.000 moet ik dus een beetje relativeren.
Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek nog te verhogen, werd deze bevraging in 2004 herhaald bij de niet-respondenten. Dit resulteerde in bijkomende informatie van 1.725 sportclubs. Uiteindelijk heeft dat onderzoek dus betrekking op 4.205 clubs hetzij 22 percent van de 23.861 Vlaamse sportclubs.
Zoals terecht gesteld door het geacht lid, hebben de Vlaamse sportclubs te kampen met voornamelijk 3 belangrijke problemen. Er wordt een terugloop van het aantal vrijwilligers vastgesteld; er is een tekort aan sportinfrastructuur en er is nood aan een groter aantal gediplomeerde trainers. Mijnheer Caron, u zei ook dat ‘als het van het Bloso afhangt, een aantal clubs zullen samensmelten’. Dat was echter een aanbeveling van de staten-generaal van de sportclubs.
In deze fase van het genoemde globale onderzoek in Vlaanderen, werd geen geografische indeling gemaakt, maar wel een indeling op basis van het aantal beoefende sporttakken – uni- of omnisportclubs -, de missie – competitief of recreatief – en de grootte van de sportclubs. Verder onderzoek is mogelijk, ook regionaal, maar er worden niet onmiddellijk grote regionale verschillen verwacht.
In een tweede beperkte bevraging die door het Bloso in 2003 werd uitgevoerd bij de 308 Vlaamse gemeenten, werden wel provinciale vergelijkingen gemaakt. Daarin werden wel regionale verschillen vastgesteld. Zo is het gemiddeld subsidiebedrag per gesubsidieerde sportclub in de provincie Antwerpen 946,47 euro, en in de provincie Vlaams- Brabant 519,41 euro. Dat wijst echter op verschillen in het gemeentelijk subsidiebeleid, en als ik me niet vergis trouwens ook in het provinciaal subsidiebeleid.
Wat betreft het tekort aan sportinfrastructuur, blijkt uit een bevraging van de schepenen van sport in 2003 inderdaad een tekort aan overdekte sportinfrastructuur, dus sporthallen, van 39,3 percent. Deze gegevens werden bevestigd in de bevraging van de Vlaamse sportclubs, waarin ook 34 percent van de sportclubs verklaarde een tekort aan infrastructuur te hebben en 23 percent dit bleek te zien als een belemmering voor een uitbreiding van het aantal leden. Omdat het gaat om een tekort aan overdekte infrastructuur, zijn het dus vooral de zaalsporten die het tekort ervaren.
In 1990 werd het Gemeentelijk Investeringsfonds opgericht, inmiddels vervangen door het Gemeentefonds. Hierbij werd door de Vlaamse overheid aan de lokale overheid de keuze gelaten om haar beleidsprioriteiten te bepalen. Vastgesteld wordt dat sinds de invoering van het investeringsfonds de bouw van nieuwe sporthallen is teruggelopen. Bovendien werd in het kader van het kerntakendebat beslist dat de gemeentelijke overheid zou instaan voor het lenigen van lokale noden aan sportinfrastructuur en dat de Vlaamse overheid verantwoordelijk is voor de invulling van de noden aan infrastructuur van Vlaams of internationaal belang en van innovatieve projecten. Er is dus een strikt onderscheid gemaakt.
Zoals terecht gesteld, is een fiscaal voordelig statuut voor vrij
willigers een federale bevoegdheid. Dit is de verklaring voor het feit dat de Vlaamse overheid tot nu toe voor de sportvrijwilligers geen succesvol initiatief heeft kunnen nemen. Zoals ik in mijn beleidsnota Sport 2004-2009 heb gesteld, is een van de kritieke succesfactoren de ‘herwaardering en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sport’. Daarom zullen in deze regeerperiode onderhandelingen aangeknoopt worden met de federale overheid over een eigen statuut voor de vrijwilliger, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de sportvrijwilliger op het vlak van aansprakelijkheid, verzekering en een billijk fiscaal en sociaal statuut.
De Vlaamse overheid dient inderdaad de opleiding van trainers in sportclubs te bevorderen. Zo blijkt uit de enquête bij de sportclubs dat, bij die sportclubs die over tenminste een trainer beschikken, 53 percent van de trainers niet-gediplomeerd zijn. Dat betekent dat heel wat Vlaamse sportclubs zonder gediplomeerde lesgevers werken.
De Vlaamse Trainersschool heeft de voorbije jaren, zowel wat het aantal als wat de inhoud van de opleidingscursussen betreft, belangrijke inspanningen gedaan. Zo blijkt dat van de 47 percent trainers die wel over een diploma beschikken, niet minder dan 31 percent dat via de VTS cursussen hebben bereikt. Het volgen van deze cursussen vergt echter zowel van de sportclubs als van de trainers een inzet van tijd en geld.
Op de staten-generaal van de sportclubs in september 2003 werd een aantal voorstellen geformuleerd om de sportclubs te stimuleren hun trainers naar opleidingscursussen te sturen. Het ging onder andere om financiële ondersteuning voor sportclubs. Uiteraard verwachten de gediplomeerde trainers na hun geleverde inspanningen ook financieel beloond te worden. Gezien de beperkte financiële middelen van de meeste Vlaamse sportclubs is dat niet vanzelfsprekend.
De daling van het aantal vrijwilligers in de sportclubs en de beoogde stijging van het aantal gekwalificeerde trainers zullen de kosten van de Vlaamse sportclubs ontegensprekelijk verhogen. Aangezien niet minder dan 43 percent van de inkomsten van de sportclubs afkomstig is van de inning van lidgelden, het gemiddeld lidgeld tussen 60 euro en 84 euro schommelt en de sportclubs gemiddeld 125 leden hebben, beschikken de Vlaamse sportclubs duidelijk over onvoldoende financiële draagkracht.
Het steunen van de Vlaamse sportclubs dient dan ook een van de beleidsprioriteiten te worden. Het Overlegplatform Sport voor Allen heeft een visienota over het te voeren Sport-voor-Allen beleid opgesteld op 8 juli 2004. Het overlegplatform start in februari 2005 met de tweede fase van haar opdracht, met name het opstellen, op basis van de visienota, van een actieplan Sport voor Allen.
In mijn beleidsnota heb ik duidelijk gesteld dat dit een even grote prioriteit is als de topsport. Onlangs heb ik al aangekondigd dit een jaar eerder te willen uitvoeren.
Nochtans deel ik zoiets gewoonlijk eerst aan het parlement mee.
In de visienota wordt de ondersteuning van de Vlaamse sportclubs als een prioritaire beleidsoptie voorgesteld. Ik verwacht dan ook dat in het actieplan concrete voorstellen zullen worden opgenomen om de Vlaamse sportclubs daadwerkelijk te ondersteunen. Mijnheer Caron, in tegenstelling tot wat u beweert, heeft Bloso op geen enkel ogenblik verklaard dat als de tekorten niet snel worden bijgewerkt, de kans bestaat dat sporten duurder en dus minder democratisch wordt. Dit was een conclusie van de journalist na zijn interview met de voorzitter van een Hasseltse sportclub.
Tot slot meen ik dat er ook een debat moet komen met de federaties om na te gaan welke rol zij kunnen spelen bij de ondersteuning van de sportclubs. De federaties en de clubs zullen, naast de gemeenten en de scholen, een belangrijke plaats innemen in het nieuwe decreet op het sport-voor-allenbeleid.
De heer Bart Caron: De problematiek die Bloso naar voren schuift, is op zich niet nieuw. Toen ik 10 jaar geleden bij de VVSG werkte, werden we geconfronteerd met precies hetzelfde verhaal. Mijnheer de minister, ik denk dan ook dat u voor een grote uitdaging staat.
Het nieuwe decreet op de federaties heeft blijkbaar niet het effect dat we hadden verwacht of dat het decreet had geschapen.
Ik wil van dit parlement geen streekgebonden of provinciaal forum maken maar het interesseert me wel te weten of de problematiek in Brussel anders is en of de problematiek tussen landelijke gemeenten en centrumgemeenten verschillend is. In het kader van het stedelijk beleid kan sport een belangrijke motor zijn voor de algemene maatschappelijke ontwikkeling. Als Bloso de moeite doet om op basis van bestaande gegevens een aantal regionale analyses te maken, dan kan dit een waardevolle aanvulling betekenen voor het sportbeleid.
Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de subsidieverdeling bij opleiding van assistentiehonden.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collegas, we kennen allemaal de assistentiehonden voor blinden en personen met een visuele handicap. Iets minder bekend is de problematiek inzake de assistentiehonden voor personen met een motorische handicap. Ze kunnen de levenskwaliteit van personen met een handicap in belangrijke mate verhogen. Er is een vzw die de opleiding van die honden op zich neemt. Jaarlijks worden een veertiental van dergelijke honden opgeleid. De opleidingskosten bedragen 11.000 euro. De jaarlijkse kostprijs loopt op tot om en bij de 154.000 euro.
De organisatie heeft het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. De personen met een motorische handicap die een dergelijke assistentiehond toegewezen krijgen, hebben daar bijzonder veel baat bij. Daarnaast is er het probleem in verband met de toegang tot vooral winkels. Er zijn nogal wat zaken die moeilijk doen over toegang voor personen met een motorische handicap die worden begeleid door een assistentiehond. Ze baseren zich daarbij op de wet op de voedingshygine. Nochtans bestaat er in ons land ook de antidiscriminatiewet, waarin het recht op toegang wordt gegarandeerd.
Daarom ,mevrouw de minister, wik ik u volgende vragen stellen:
– Bent u op de hoogte van de ongelijke behandeling van assistentiehonden voor personen met een visuele handicap enerzijds en voor personen met een motorische handicap anderzijds?
– Bent u van plan initiatieven te nemen om ook de opleiding van assistentiehonden voor mensen met een motorische handicap te subsidiren?
– Bent u bereid om overleg op te starten met uw federale collega om de toepassingen van de verschillende wetten, de wet op de voedingshygine en de antidiscriminatiewet, beter op elkaar af te stemmen, zodat die personen ook met hun assistentiehond toegang krijgen tot de handelszaken?
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het is niet de Vlaamse Gemeenschap die rechtstreeks subsidieert. Het is steeds het individu dat het recht opent en mogelijk een terugbetaling ontvangt. Of er wordt terugbetaald, hangt af van het feit of iemand op de lijst staat om te worden vergoed voor hulpmiddelen voor personen met een handicap. De blindengeleidehonden staan op die lijst. Assistentiehonden staan er niet op.
Op dit moment wordt er door het Kennis- en Ondersteuningscentrum, het centrum dat bij het Vlaams Fonds onderzoek doet naar hulpmiddelen en aanpassingen, een onderzoek gevoerd naar blindengeleide- en assistentiehonden. Hierbij werden verschillende opleidingscentra uitgenodigd om over dit onderwerp mee te denken. De vzw Hachiko is trouwens een van de gesprekspartners.
Het centrum onderzoekt waarvoor deze honden een oplossing kunnen bieden, wat hun taak kan zijn en of zij een meerkost inhouden. Daarbij wordt rekening gehouden in hoeverre het terugbetalen van een assistentiehond andere hulpmiddelen zou kunnen vervangen. Het is immers niet de bedoeling dat verschillende hulpmiddelen die eenzelfde functioneel probleem oplossen allemaal terugbetaald worden. Er moet worden nagegaan wat de beste oplossing is. Dit onderzoek zal normaal afgerond zijn tegen de zomer. Op dat moment kan deze studie ter advies worden voorgelegd aan de raad van bestuur van het Vlaams Fonds.
De toegankelijkheidsproblematiek is op 10 mei van vorig jaar op de agenda van de interministerile conferentie geplaatst. Het lijkt me zinvol en belangrijk dat dit onderwerp verder op die conferentie wordt besproken.
Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het West-Vlaamse zorgenplan voor personen met een handicap.
De heer Bart Caron: Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik was wat verbaasd over een aantal merkwaardige uitspraken over de opvang van personen die de bevoegde gedeputeerde, de heer De fauw, deed toen op 17 januari het West- Vlaamse zorgenplan werd voorgesteld. Hij zei namelijk dat zeker 50 personen die vandaag in tehuizen wonen, zouden kunnen overstappen naar beschermd wonen. Wanneer dat zou worden gextrapoleerd naar heel Vlaanderen, zou heel wat ruimte opnieuw beschikbaar komen. Ik heb het stuk helemaal doorgenomen. Ik wil me onthouden van commentaar terzake. Ik kan niet voldoende beoordelen in welke mate het gaat over een echt zorgplan dan wel over een opsomming van behoeftes die bestaan in onze provincie. Wel heb ik de indruk dat het veeleer het laatste is.
Alleszins typeert dit heel duidelijk de verschuiving in de relatie tussen de provinciale overheid en de Vlaamse overheid. Zoals in het voorwoord van het zorgplan zelf staat, verwacht de Vlaamse overheid dat het regionaal overleg niet alleen meer adviezen geeft, maar ook gentegreerde en gecordineerde zorgplannen opmaakt voor de hele provincie, ook in functie van investeringsdossiers. Aan het regionaal overleg wordt ook gevraagd een aantal prioriteiten naar voren te schuiven. Er werd een werkgroep opgericht. Ik heb gezien dat er terzake heel veel vergaderingen plaatsvonden. Ik heb de diensten terzake trouwens gecontacteerd.
Een andere merkwaardige uitspraak van gedeputeerde De fauw was de volgende: We hebben bij de opmaak dan ook keuzes moeten maken. Het was vooral moeilijk begrijpbaar voor initiatieven die eerder al toezeggingen hadden gekregen op Vlaams niveau. Deze werden provinciaal echter niet geselecteerd. Dit leidt tot de vraag wat nu precies de relatie is tussen dit West-Vlaamse zorgplan, het Vlaams Fonds en uzelf, mevrouw de minister. Waar liggen de bevoegdheden en de rollen terzake? Kon de gedeputeerde die uitspraak wel doen?
De gedeputeerde verklaarde verder dat, in afwachting van bijkomende erkenningen, de West Vlaamse zorgsector ondertussen probeert elke persoon met een handicap te ondersteunen. Daarop deed hij zijn uitspraak over die 50 personen die de overstap naar beschermd wonen zouden kunnen maken. Een verblijf in een tehuis is echter dubbel zo duur als de begeleiding van het beschermd wonen. Zo kunnen met hetzelfde budget meer mensen worden geholpen, aldus de gedeputeerde.
Mevrouw de minister, wat is uw reactie op die merkwaardige uitspraken? De voorstellen van het zorgplan wijken blijkbaar soms af van de toezeggingen door het Vlaams Fonds. Sommige van die toezeggingen werden dan ook niet overgenomen in het provinciale zorgplan. Dat is moeilijk te begrijpen voor initiatieven die eerder al toezeggingen hebben gekregen.
Daarom, mevrouw de minister, had ik u graag de volgende vragen gesteld:
– Wat zijn de gevolgen voor de betrokken voorzieningen?
– Hoe staat u tegenover de uitspraak van de gedeputeerde dat de provincie het best in staat is om zelf keuzes te maken over het passende zorgaanbod binnen de provincie? Ik veronderstel dat deze uitspraak te maken heeft met de ambitie van deze specifieke provincie en misschien van andere provincies om een sterkere beleidsbepalende rol te spelen.
– Werden de provinciale zorgplannen ook gecordineerd, zodat er een document voor heel Vlaanderen tot stand komt?
Minister Inge Vervotte: Mevrouw de voorzitter, dames en heren, dit is inderdaad een moeilijke oefening. U weet dat we hier zeer lang aan hebben gewerkt. Er is heel veel overleg gepleegd. Voor ons is er slechts n uitgangspunt, dat ook expliciet is opgenomen in de beleidsnota, weliswaar niet in het hoofdstuk over personen met een handicap, maar in de algemene inleiding. Dat uitgangspunt is dat zorgvragen het juiste antwoord moeten krijgen. We zoeken dus voortdurend naar een verfijning. Vandaag stellen we immers vast dat personen met een handicap soms in een verkeerde of niet aangepaste zorgopvang terechtkomen. Dat is onze grootste bekommernis. Daarom zal die zorgregie zeer belangrijk zijn, net als de zorggradatie, waaraan we nog werken.
We brengen nu in kaart welke personen kunnen overstappen van de tehuizen naar het beschermd wonen. Die overstapmogelijkheid is er immers. Dat blijkt uit het verleden. Bij het PAB was dat minder het geval, als we de cijfers uit het verleden mogen geloven. Momenteel zijn 439 plaatsen van beschermd wonen erkend. Hiernaar zijn dus een aantal personen doorgestroomd vanuit de residentile voorzieningen.
In 2004 werd de nadruk vooral gelegd op het toekennen van vergunningen voor voorzieningen die initiatieven willen nemen op het vlak van investeringen. Het was de bedoeling op langere termijn nieuwe projecten mogelijk te maken. Het Vlaams Fonds hield zo rekening met zijn eerdere verbintenissen.
Het nieuwe ontwerpbesluit inzake zorgregie bepaalt dat zowel de regionale overlegnetwerken inzake gehandicaptenzorg als de provinciebesturen een advies kunnen geven over de planning van het aanbod. Dit garandeert de betrokkenheid van de provincies, maar ook van die regionale overlegnetwerken bij het opstellen van het uiteindelijke zorgplan door het Vlaams Fonds. Voor de oprichting en de werking van het regionaal overlegnetwerk inzake gehandicaptenzorg en het registratie- en cordinatiepunt geeft het Vlaams Fonds subsidies aan de provinciebesturen ten bedrage van 93.905 euro per jaar per provincie.
Momenteel werken we aan een bijgestuurde meerjarenplanning, waarbij we een beter zicht krijgen op de vragen en zodat de provinciale zorgplannen beter onder de loep kunnen worden genomen.
We hebben overleg gepleegd, met de Vereniging van de Vlaamse Provincies. Deze organisatie heeft ons een nota met opmerkingen overhandigd. We hebben daar een constructief gesprek over gevoerd. Het ontwerp ligt nu bij de raad van bestuur van het Vlaams Fonds. Tijdens de eerstvolgende vergadering zal deze raad van bestuur een advies formuleren over dit besluit.
De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het interessant dat die oefening van het intensifiren van het beschermd wonen in dit kader kan worden voortgezet. Dat zou een belangrijke bijdrage kunnen zijn in de discussie over de wachtlijsten. Maar over die wachtlijsten wil ik niet verzeilen in een terminologische discussie.
Het lijkt me inderdaad belangrijk dat er op decentraal niveau advisering kan worden ontwikkeld, zodat de kwaliteit kan toenemen. Toch moet er tegelijk een evenwicht blijven met de centrale zorgsturing. Het gaat hier immers niet alleen over behoeftes, maar ook over evoluties in de samenleving en het behouden van een overzicht.
Ik ben alleszins tevreden met deze evolutie.
Minister Inge Vervotte: Ik ben het daar volledig mee eens. We moeten inderdaad een evenwicht zoeken en alle partners mee betrekken in deze moeilijke denkoefening. Responsabilisering is hier inderdaad belangrijk. Het komt erop aan dat de sector aan die mensen die de meeste zorg nodig hebben, die zorg ook kunnen geven. Dat veronderstelt goede afspraken, zorgbemiddeling en het maken van protocolafspraken.
We vinden dat we dan ook recht hebben op goede informatie. Daarom hebben we precies die centrale zorgvragen nodig. Zo weten we specifieker welke mensen welke behoeften hebben en waaraan men het meest nood heeft. Vervolgens kunnen we daarover het debat aangaan met alle partners op het terrein en die initiatieven meer ruimte geven. Op het terrein kunnen we dan mee de bemiddeling aangaan met de verantwoordelijken.
Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de hererkenning van de voorzieningen voor instellingen van Bijzondere Jeugdzorg.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collegas, alle instellingen in de bijzondere jeugdzorg dienden tegen oktober 2003 een aanvraag tot hererkenning van hun voorzieningen te doen bij het verantwoordelijke bestuur. De administratie kon dit echter niet snel genoeg afhandelen, zodat een voorlopige erkenning voor een jaar werd gegeven. De datum werd verschoven naar 31 december 2004, zodat de administratie de tijd kreeg om de dossiers in orde te brengen.
De instellingen werden onderworpen aan een inspectie en een kwaliteitscontrole op basis van het kwaliteitsdecreet en de erkenningsnormen uit het besluit van 1994. De plaatsende instanties, de sociale diensten van de jeugdrechtbanken en de comits bijzondere jeugdzorg werden om advies gevraagd. Blijkbaar zijn de organisaties tevreden over de inspectie door de administratie, ook omdat ze tegensprekelijk zijn en als objectief en correct worden beschouwd. Dezelfde openbaarheid bestaat echter niet bij de adviezen van de plaatsende instanties.
Intussen is het half februari, en ik hoop eigenlijk dat mijn vraag intussen achterhaald is. Nog geen enkele voorziening heeft een erkenning gekregen. Dat verhaal is ons bekend uit andere sectoren, want zulke dingen kunnen nu eenmaal aanslepen. Nu echter is de normale periode van erkenning al een jaar en anderhalve maand voorbij. De instellingen beginnen zich behoorlijk ongerust te maken over de juridisch-technische kant van de zaak. De erkenning is verstreken. Ik vraag me terzijde ook af of de Inspectie van Financin om die reden straks geen probleem zal maken van de uitbetaling van de subsidies.
29 of 30 instellingen hebben bericht gekregen dat er problemen zijn met hun hererkenning. De andere instellingen hebben niets ontvangen. Er doen geruchten de ronde dat sommige instellingen een kortere hererkenning zullen krijgen, omdat ze met een aantal voorwaarden niet in orde zijn. Dat alles zorgt voor onrust. Ik wil niet te diep ingaan op de procedurele regels, maar in een sector waar de druk groot is en de zorgen manifest zijn we kunnen daar elke dag over lezen in de kranten is het jammer dat dit gebeurt.
Daarom mevrouw de minister, had ik ugraag volgende vragen gesteld:
– Is er een verklaring waarom de diensten er niet in geslaagd zijn tegen 31 december de hererkenning in orde te brengen?
– Wanneer mogen de instellingen de hererkenning verwachten? Lijkt het niet logisch dat, als de administratie er niet in slaagt de erkenningen op tijd voor mekaar te krijgen, er een automatische verlenging van de erkenningen is?
– Waarom zijn de adviezen van de plaatsende instanties, in tegenstelling tot de inspectieverslagen, niet openbaar of niet toegankelijk voor de betrokken voorzieningen?
– Kunnen de adviezen van de plaatsende instanties alsnog aan de betrokken instellingen worden bezorgd of ter inzage worden gegeven?
Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, op 22 december 2004 heb ik het ministerieel besluit tot erkenning en wijziging van erkenning van de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand ondertekend. Op basis van de verslagen van de afdeling Inspectie en Toezicht en de verslagen van de verwijzende instanties, heb ik beslist om alle voorzieningen verder te erkennen.
Belangrijk is dat niet alle voorzieningen een erkenning kregen voor de maximaal toegestane periode van vijf jaar. Daarom vond ik het opportuun om de initiatiefnemers individueel op de hoogte te brengen van de modaliteiten van hun vernieuwde erkenning. Daarom dienden er 249 gendividualiseerde brieven te worden opgemaakt en ondertekend. Ik heb de brieven vorige week ondertekend en verzonden.
Ondertussen heeft mijn administratie aan de werkgeverskoepels van de bijzondere jeugdbijstand meegedeeld dat ze voor verdere informatie uiteraard bij haar terechtkunnen. Een aantal voorzieningen heeft dat reeds gedaan.
De hele procedure van erkenning dateert van de vorige legislatuur. Om het hele proces van verslaggeving, evaluatie en beslissing tot hererkenning optimaal en met spoed te laten verlopen, heb ik ervoor geopteerd om voorlopig geen extra stappen toe te voegen. We hebben hierover gepraat met de werkgeversorganisaties en zijn aan het bekijken of er geen verfijning nodig is, zowel op het vlak van de inhoudelijke procedure als van de duur.
Ik ben niet van oordeel dat de voorzieningen automatisch een erkenning van vijf jaar moeten krijgen omdat ze voor 31 december geen bericht hebben ontvangen. Dat de procedure zoveel tijd in beslag heeft genomen, is een bewijs dat mijn administratie zorgvuldig en zorgzaam is omgegaan met de hererkenningsronde. Dit is essentieel om het aanbod beter op de vraag te laten aansluiten. Door mijn besluit van 22 december zijn alle voorzieningen vandaag juridisch-technisch erkend, en mijn administratie heeft aan alle voorzieningen de mogelijkheid geboden om zich over de modaliteiten van hun erkenning te informeren.
Aan de verwijzende instanties werd conform de regelgeving gevraagd een verslag over de werking van de voorzieningen te formuleren. Meer bepaald werd gevraagd naar ervaringen inzake een aantal themas zoals de opnamebereidheid, de communicatie en de doelgroep. Voor elke verlenging van een erkenning of voor elke nieuwe erkenning wordt een dergelijk verslag opgevraagd. In het verleden werden deze verslagen nooit aan de initiatiefnemers bezorgd. We weten dat daarover veel wrevel was. Er waren veel vragen en er was veel onduidelijkheid. Wel konden ze in het licht van de openbaarheid van bestuur, worden opgevraagd. Nu zullen de initiatiefnemers bij de brief ook een kopie van mijn besluit van 22 december en een kopie van het verslag van de verwijzende instanties ontvangen.
De vragen die werden gesteld in het licht van de openbaarheid van bestuur en de tegenspreekbaarheid van de verslagen van de verwijzers zijn terecht. In overleg met de koepels werden ze opgenomen. Binnenkort zal een werkgroep met leden van de administratie en het kabinet bijeenkomen om te praten over de onduidelijke elementen waarover een betere communicatie en meer transparantie mogelijk zijn. Ze kunnen worden opgenomen in een eventuele verfijning van de procedure.
De heer Bart Caron: Mevrouw de minister, dat is uitstekend. U mag het me niet kwalijk nemen dat ik de vraag stelde, want ik kon niet weten dat de erkenning ondertussen werd betekend. Ook mijn andere vragen werden beantwoord.
Ingediend op februari 15th, 2005 door bartcaron
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de ‘Veilig Traject Terminal’ in Antwerpen.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega’s, in dit soort materies is ‘rien que la nuance’ van belang.
Ik zal het vooral hebben over de reactie van de Raad van Ouders van de Jeugdhulp. Die schreef een artikel onder de niet mis te verstane titel: ‘De stigmatisering krijgt nu ook een digitale vorm. Ouders worden niet betrokken in overleg.’ De raad klaagt aan dat de identiteit van jongeren nu ook al wordt gecodeerd. In het artikel staat: ‘Maar uiteraard zal in het "ons kent ons"-wereldje van jeugdhulpverlening en jeugdbescherming het direct geweten zijn over welke jongere het gaat. Zo krijgt de stigmatisering van de jongere nu ook een digitale vorm.’ Iets verder staat: ‘De rechten van de jongere
We moeten af van ‘middeleeuwse’ overdracht van jachtrechten
Alternatieven voor dierproeven
Ketnet wil zender voor allerkleinsten, “Legitieme vraag en begrijpelijke ambitie”
Gereglementeerde boekenprijs unaniem goedgekeurd door Vlaams parlement
Wat liep er fout met de bescherming Villa Slabbinck? (Brugge)
Groen verwelkomt Bellegemse windmolens, maar vraagt ‘windplan’ voor regio Kortrijk
Woede van boeren terecht, maar alleen ander landbouwmodel geeft boeren een zekere toekomst.
Provinciebestuur W-Vl verliest vele (culturele) instellingen
Bart Caron : “Overdracht cultuurbevoegdheden provincies is een wangedrocht !”
Nog geen bescherming poldergraslanden
Brugge weert plooifiets uit overheidsgebouwen
De Leie of het Kanaal naar Roeselare: Groen wil meer binnenvaart
Kortrijk Airport, milieuvergunning aangepast?
Wanneer faire prijzen voor landbouwproducten?
Burgerkabinet ontslaat Gatz niet van plicht om al bestaande inspraak te versterken
Steeds meer monumenten wachten op broodnodig onderhoud. Ondertussen verkrotten ze
Freya Piryns voorgedragen als vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de VRT
Regering krimpt beloofde natuurgebieden langs de Leie sterk in
Bruggen in Kortrijk, werkende verlichting op de fietspaden is een brug te ver…
LAR-zuid, woordbreuk van de stadscoalitie
Informatie, diverse sporten en cultuur moeten prioriteit VRT blijven
‘Gemeenteraad is wachtzaal voor wie schepenambt wil’
Persmededeling: Groen maakt werk van versterking West-Vlaamse open ruimte.
Persbericht: 5 Groene werven voor een impuls in West-Vlaanderen.
Copyright 2024 - bartcaron.be // Design: Het Concept / Matthias Malfrere - Web development: ikhona